ALS DE BIJBEL WAAR IS, WAAROM STAAN ER DAN ZOVEEL TEGENSTRIJDIGHEDEN IN?


Genesis 1
In den beginne schiep God den hemel en de aarde.


Een veel gehoorde vraag... Zeer regelmatig worden we geconfronteerd met zgn. tegenstrijdigheden in de Bijbel. Vooral moslims spreken vaak over de vele tegenstrijdigheden in de bijbel (Bron: answering-islam.org). Dat deze tegenstrijdigheden slechts schijnbaar zijn, tonen we in onderstaand overzicht (Bron: answering-islam.org):

1. Zet God David aan om zijn volk te tellen (2 Samuel 24:1) of doet satan dat (1 Kronieken 21:1)?

(Categorie: verkeerd begrepen hoe God in de geschiedenis werkt)

Dit lijkt een ogenschijnlijke discrepantie tenzij natuurlijk beide uitspraken waar zijn. Het was aan het einde van Davids regeerperiode, en David was aan het terug kijken naar zijn briljante overwinningen die de Kanaänieten, Syriërs, en Fenicische koninkrijken in een staat van afhankelijkheid van Israël hadden gebracht. Hij had een houding van trots en zelfbewondering voor zijn prestaties, en dacht meer in termen van wapens en troepen dan in termen van de schenkingen van God.

De Heer besloot daarom dat het tijd was dat David op zijn knieën gebracht moest worden, zodat hij weer terug op de genade van God geworpen zou worden. Dus liet hij hem verder gaan met zijn telling, teneinde te ervaren hoe veel goed het hem zou doen, aangezien het enige deze telling zou bereiken het opblazen van de nationale ego zou zijn (bekend gemaakt in Joabs waarschuwing tegen het uitvoeren van het tellen in 1 Kronieken 21:3). Zodra de telling klaar was, was God van plan om de natie te bestraffen met een desastreuze plaag die een enorm verlies aan levens zou brengen (om precies te zijn 70.000 Israëlieten volgens 2 Samuel 24:15).

Wat betreft satan? Waarom zou hij zichzelf in deze zaak betrekken (volgens 1 Kronieken 21:1) als God reeds David toestond om de dwaasheid die hij in zijn hoofd had te laten begaan? Het lijkt dat zijn redenen geheel kwaadaardig waren, wetend dat een telling de Heer zou mishagen (1 Kronieken 21:7-8), en dus zette hij David aan om het door te zetten.

Nu is dit niets nieuws, want er is een aantal andere gebeurtenissen in de bijbel waar zowel de Heer als de satan betrokken was in de ziel doorsnijdende beproevingen en verzoekingen:

  1. In het boek Job vinden we in de hoofdstukken één en twee een uitdaging aan satan van God door satan toe te laten Job rampen te bezorgen. Gods doel was om Jobs geloof te louteren, en zijn karakter te versterken door discipline via tegenspoed, waarbij satans doel puur kwaadaardig was, Job zoveel mogelijk ellende toewensend zodat hij zijn geloof in zijn God zou herroepen.
  2. Overeenkomstig is zowel God als satan betrokken in het lijden van vervolgde christenen volgens 1 Petrus 4:19 en 5:8. Gods bedoeling is om hun geloof te versterken en hen in dit leven te laten delen in het lijden van Christus. Dat zij zich met hem mogen verheugen in de heerlijkheden van de te komen hemel (1 Petrus 4:13-14). Dat in tegenstelling tot satan. satans doel is hen te ‘verslinden’ (2 Petrus 5:8), of liever nog hen in zelfspijt en bitterheid naar beneden naar zijn niveau te trekken.
  3. Zowel God als satan stond Jezus de drie verleidingen toe tijdens zijn bediening op aarde. Gods doel van deze verleidingen was om volledig te triomferen over de grote verleiding die de eerste Adam tot zijn val lokte, waar satans doel was om de redder van zijn Messiaanse missie af te doen buigen.
  4. In het geval van Petrus’ drie ontkenningen in het hof van de hogepriester, was het Jezus zelf die de bedoelingen van beide betrokken partijen duidde, toen hij in Lucas 22:31-32 sprak: 31 Simon, Simon, weet dat Satan jullie voor zich heeft opgeëist om jullie als graan te mogen zeven. 32 Maar ik heb voor je gebeden opdat je geloof niet zou bezwijken. En als jij eenmaal tot inkeer bent gekomen, moet jij je broeders sterken.
  5. En tenslotte, de kruisiging zelf geeft nog een voorbeeld waar zowel God als satan betrokken is. satan laat zijn bedoeling zien toen hij het hart van Judas vulde met bedrog en haat (Johannes 13:27) en hem daarmee aanzette om Jezus te verraden. De reden van de Heer voor de kruisiging was daarentegen dat Jezus, het geslachte Lam zijn leven als losgeld voor velen zou geven, zodat zondige mensen opnieuw de relatie die in het allereerste begin in de hof van Eden kapot was gegaan, konden genieten die nu eeuwig is.

Dus we hebben vijf andere voorbeelden waar zowel de Heer als satan betrokken was doch met geheel verschillende motieven. Satans motief in al deze voorbeelden, inclusief de telling door David, was gedreven door kwaadaardige opzet, terwijl de Heer in al deze gevallen een geheel verschillend motief liet zien. Zijn motief was een welwillend motief met een uitzicht op uiteindelijke overwinning, terwijl hij gelijktijdig de bruikbaarheid van de beproefde persoon vergroot. In ieder geval was satans succes begrensd en tijdelijk; terwijl uiteindelijk Gods doel goed gediend werd en zijn zaak werd substantieel verder geholpen. (Archer 1982:186-188)

2. 2 Samuel 24:9 geeft voor de totale populatie van Israël 800.000, waar 1 Kronieken 21:5 zegt dat het 1.100.000 was.

(Categorie: de historische context verkeerd begrepen of de auteurs bedoeling verkeerd begrepen)

Er is een aantal manieren om niet alleen dit probleem te begrijpen maar ook de volgende uitdaging, omdat zij beide verwijzen naar dezelfde passages en naar dezelfde telling.

Het is mogelijk dat de verschillen tussen de twee verslagen verband houden met de inofficiële en onvolledige natuur van de telling (wat later besproken zal worden), of dat het boek Samuel afgeronde getallen presenteert, in het bijzonder voor Juda.

Het waarschijnlijker antwoord, echter, is dat één telling categorieën van mensen bevat die de ander uitsluit. Het is goed voor te stellen dat het 1 Kronieken 21:5 getal alle beschikbare mannen van gevechtsklare leeftijd insluit, wel of niet ooit betrokken zijn geweest in een gevecht , waar het 2 Samuel 24:9-verslag alleen spreekt over zij die klaar voor de strijd zijn. Joabs verslag in 2 Samuel 24 gebruikt het woord ‘is hayil’, dat vertaald wordt als “machtige mannen” of gevechtsgeharde troepen, en verwijst naar hen,  in totaal 800.000 man. Het is aannemelijk dat er een additionele 300.000 mannen waren van militaire leeftijd die als reserves gehouden werden, maar nog niet in veldslagen betrokken waren. De twee groepen zouden daarom de 1.100.000 mannen uit het 1 Kronieken 21-verslag opmaken dat niet de Hebreeuwse term ‘is hayil’ gebruikt om hen te beschrijven. (Archer 1982:188-189 en Light of Life II 1992:189-190)

3. 2 Samuel 24:9 geeft het ronde getal van 500.000 gevechtsklare mannen in Juda, dat was 30.000 meer dan het aantal 1 Kronieken 21:5.

(Categorie: de historische context verkeerd begrepen)

Merk op dat 1 Kronieken 21:6 duidelijk uitspreekt dat Joab niet de telling voltooide aangezien hij niet de telling van de stam Benjamin had meegenomen, noch die van Levi, vanwege het feit dat David onder de veroordeling kwam voor het uitvoeren van de telling. Dus de verschillende aantallen geven de in- of uitsluiting aan van bijzonder ongespecificeerde groepen in de natie. We vinden nog een andere referentie hiernaar in 1 Kronieken 27:23-24, waar het vers verklaart dat David niet de twintig jarigen en jongeren insloot, en dat omdat Joab de telling niet afmaakte, het aantal niet in koning Davids Kronieken werd opgeschreven.

De procedure voor het leiden van de telling moest beginnen met de Overjordaanse stammen (2 Samuel 24:5) en verandert dan naar de meest noordelijke stam van Dan en zuidwaarts richting Jeruzalem (vers 7). Het tellen van Benjamin, daarom, zou als laatste gebeuren. Daarom zou Benjamin niet worden ingesloten in het totaal voor Israël of die voor Juda. In het geval van 2 Samuel 24, bevat het getal voor Juda reeds het bekende aantal van 30.000 troepen verzameld door Benjamin. Dus het totaal van 500.000 is inclusief het contingent Benjaminieten.

Merk op dat na het scheiden van het Verenigd Koninkrijk in het noorden en het zuiden, dat volgde op de dood van Salomo in 930 voor Christus, veel van de Benjaminieten loyaal bleven aan de dynastie van David en (samen met Simeon naar het zuiden) het koninkrijk van Juda vormden. Daarom was het redelijk om Benjamin mee te nemen met Juda en Simeon in het subtotaal aantal van 500.000, zelfs hoewel Joab het niet meenam in het eerste verslag dat hij aan David gaf (1 Kronieken 21:5). Daarom was het totale aantal gevechtskrachten tot Davids beschikking voor militaire dienst 1.600.000 (1.100.00 uit Israël, 470.000 uit Juda-Simeon, en 30.00 uit Benjamin). (Archer 1982:188-189 en Light of Life II 1992:189)

4. 2 Samuel 24:13 noemt dat er zeven jaren hongersnood zullen komen waar 1 Kronieken 21:12 er slechts drie noemt.

(Categorie: de auteurs bedoeling verkeerd begrepen, de bewoording verkeerd begrepen)

Er zijn twee manieren om hiernaar te kijken. De eerste is om aan te nemen dat de auteur van 1 Kronieken de drie-jaren periode benadrukte waarin de hongersnood het intens was, waar de auteur van 2 Samuel de twee jaren voor en na deze periode insluit gedurende respectievelijk de hongersnood ontstond en afnam.

Een andere oplossing kan worden gevonden door het gebruik van de woorden in iedere passage te bekijken. Wanner je de twee passages vergelijkt zul je opmerken dat de bewoording significant verschilt in 1 Kronieken 21 van die in 2 Samuel 24 gevonden wordt. In 2 Samuel 24:13 is de vraag “Wat hebt u liever: zeven jaar hongersnood in uw rijk” In 1 Kronieken 21:12 vinden we een alternatief gebod: “Drie jaar hongersnood...” Hiervan mogen we redelijkerwijs concluderen dat 2 Samuel de eerste benadering van de profeet Gad aan David beschrijft, waarin het alternatieve vooruitzicht zeven jaar was; waar het Kronieken verslag ons de tweede en laatste komst van Nathan aan de koning geeft, waarin de Heer (ongetwijfeld als antwoord op Davids oprechte dringend verzoek in privé-gebed) de ernst van dat grimmige alternatief verminderde tot drie jaar in plaats van een gehele periode van zeven jaren. Zoals bleek koos David echter voor Gods derde keus, en daarmee drie dagen van ernstige pest ontving, resulterend in de dood van 70.000 mannen in Israël. (Archer 1982:189-190 en Light of Life II 1992:190)

5. Was Ahazia 22 (2 Koningen 8:26) of 42 (2 Kronieken 22:2) toen hij begon te regeren over Jeruzalem?

(Categorie: overschrijffout)

Omdat we hier verslagen behandelen die duizenden jaren geleden geschreven zijn, wordt van ons niet verwacht dat we de originelen vandaag de dag in ons bezit hebben aangezien zij lang geleden uiteengevallen zijn. We zijn daarom afhankelijk van kopieën genomen van kopieën van die originelen, die op hun beurt continu overgeschreven zijn over een periode van eeuwen. De personen die het overschrijven deden waren gevoelig voor het maken van twee type schrijffouten. Eén betrof de spelling van juiste namen, en de ander had te maken met getallen.

De twee voorbeelden van numerieke discrepantie hier hebben te maken met een decade in het gegeven getal. Ahazia wordt gezegd 22 jaar te zijn in 2 Koningen 8:26; terwijl in 2 Kronieken 22:2 Ahazia 42 is. Gelukkig is er genoeg additionele informatie in de bijbelse tekst om te laten zien dat het juiste getal 22 is. Eerder in 2 Koningen 8:17 noemt de auteur dat Ahazia’s vader Joram ben Ahab 32 jaar wat toen hij koning werd, en dat hij acht jaar later stierf, op de leeftijd van 40. Daarom kon Ahazia niet 42 jaar zijn op het moment van zijn vaders dood op 40 jarige leeftijd! Zulke schrijffouten veranderen allerminst joodse of christelijke overtuigingen. In een dergelijk geval, corrigeert een ander gedeelte van de Schrift vaak de fout (2 Koningen 8:26 in dit geval). We moeten ook onthouden dat de schrijvers die verantwoordelijk waren voor de kopieën uitermate eerlijk waren in het omgaan met bijbelse teksten. Zij leverden ze af zoals zij ze ontvingen, zonder ook maar de evidente doch weinige fouten te veranderen.

(Zie de volgende vraag voor een meer diepte presentatie over hoe schrijvers getallen binnen manuscripten verkeerd konden construeren) (Archer 1982:206 en Light of Life II 1992:201)

6. Was Jechonja 18 jaar oud (2 Koningen 24:8) of 8 jaar oud (2 Kronieken 36:9) toen hij koning werd van Jeruzalem?

(Categorie: overschrijverfout)

Opnieuw is er genoeg informatie in de context van deze twee passages om ons te vertellen dat 8 jaar verkeerd en 18 jaar juist is. De leeftijd van 8 jaar is ongebruikelijk jong om regeringsleiderschap te nemen. Echter, er zijn bepaalde commentatoren die betwisten dat dit geheel mogelijk kan zijn. Zij houden vast dat toen Jechonja acht jaar oud was, zijn vader hem een co-regent maakte, zodat hij getraind kon worden in de verantwoordelijkheden van het leiden van een koninkrijk. Jechonja werd vervolgens officieel koning op de leeftijd van achttien bij zijn vaders dood.

Een meer waarschijnlijk scenario, echter, is dat dit is nu een ander geval van een schrijffout is, gewoonlijk bewezen met getallen. Handig hier op te merken is dat er drie bekende manieren waren om getallen in het Hebreeuws te schrijven. De vroegste, een serie van noteringen gebruikt door de joodse kolonisten in de vijfde eeuw voor Christus Elephantine Papyri (hierbeneden in meer detail beschreven) werd gevolgd door een systeem waarbij alfabetische letters voor getallen werden gebruikt. Een gevorderd systeem werd geïntroduceerd waarbij het uitspellen van getallen door het gilde van so-perim werd voorgeschreven. Gelukkig hebben we een groot archief aan documenten in papyrus van deze drie bronnen waarnaar we kunnen verwijzen.

Zoals met veel van deze numerieke discrepanties, zijn het de decade-aantallen die variëren. Het is leerzaam om te weten dat de getalnotaties Elephantine Papyri die door de joodse kolonisten in de vijfde eeuw voor Christus gebruikt werden, gedurende de tijd van Ezra en Nehemia, waar deze passage afkomstig van is, de vroegere vorm van numerieke notatie bewijzen. Dit bestond uit een horizontale strook eindigend in naar beneden gerichte hoek aan het rechtereinde om de tientallen te representeren (dus twee horizontale strepen één boven de ander zou 20 zijn). Verticale strepen werden gebruikt om alles minder dan tien te representeren. Dus acht zou zijn /III IIII, maar achttien zou zijn / III IIII met de toevoeging van een horizontale lijn en naar beneden gerichte haak erboven. Overeenkomstig zou 22 /I zijn gevolgd door twee horizontale haken en tweeënveertig zou /I zijn gevolgd door twee reeksen van horizontale haken (vergeef alstublieft de tekortkomingen van mijn computer, het is niet zo van de geleerde Dr. Archer).

Als, dan, het primaire manuscript waarvan een kopie werd uitgevoerd vervaagd of bevlekt was, één van de meer tiental notaties kon gemist worden door de overschrijver. Het is ver minder waarschijnlijk dat de overschrijver foutief een extra streek zou hebben gezien die niet aanwezig was in zijn origineel dan dat hij er niet in geslaagd was te zien dat één was bevlekt.

In de New International Version (NIV) van de bijbel, zijn de correcties opgenomen in de teksten. Echter, voor de helderheid, noemen de voetnoten dat vroegere Hebreeuwse MSS de schrijffout bevatten, terwijl de Septuagint MSS en Syrische als ook de Hebreeuwse MSS de correcte getallen bevatten. Het heeft alleen zin om de getallen te corrigeren op het moment dat de schrijffout opgeschreven is. Dit, echter, weerspreekt op geen wijze de authenticiteit noch de autoriteit van de schriften die we hebben.

Bevestiging van dit type van overschrijffout wordt ook gevonden bij verschillende heidense schrijvers. Bijvoorbeeld in de Behistun rots inscriptie gedaan door Darius 1, vinden we dat getal 38 het aantal geeft van de gesneuvelden van Frada als 55.243, met 6.572 gevangene, volgens de Babylonische kolom. Kopieën van deze inscriptie die in Babylon zelf gevonden zijn, beschrijven het aantal gevangenen als 6.973. Echter in de Aramese vertaling van deze inscriptie ontdekt bij Elephantine in Egypte was het aantal gevangenen slechts 6.972.

Op gelijke wijze in het getal 31 van dezelfde inscriptie, geeft de Babylonische kolom 2.045 als het aantal gesneuvelden in het rebellerende leger van Frawartisch, naast 1.558 gevangen, waar de Aramese kopie meer dan 1.575 gevangenen telt. (Archer 1982:206-207, 214-215, 222, 230; Nehls pg.17-18; Light of Life II 1992:204-205)

7. Regeerde koning Jechonja drie maande over Jeruzalem (2 Koningen 24:8) of drie maanden en tien dagen (2 Kronieken 36:9)?

(Categorie: de auteurs bedoeling verkeerd begrepen)

Hier opnieuw, zoals we vinden in uitdaging nummer 2 en 4, was de auteur van de Kronieken specifieker met zijn getallen dan de auteur van Koningen. De laatste rondt eenvoudig het aantal maanden af door aan te nemen dat die extra tien dagen niet significant genoeg waren om te noemen.

8. Hief de overste van de machtige mannen van David zijn speer op en doodde 800 mannen (2 Samuel 23:8) of slechts 300 mannen (1 Kronieken 11:11)?

(Categorie: de historische context of de auteurs bedoeling verkeerd begrepen)

Het is goed mogelijk dat beide auteurs twee verschillende incidenten van dezelfde man beschreven, of één auteur noemde alleen een gedeelte van wat de andere auteur volledig noemde. (Light of Life II 1992:187)

9. Bracht David de Ark van het Verbond naar Jeruzalem na het verslaan van de Filistijnen (2 Samuel 5 en 6) of ervoor (1 Kronieken hoofdstukken 13 en 14)?

(Categorie: de gehele tekst niet geheel gelezen)

Dit is niet werkelijk een probleem. Shabbir Ally zou tot 1 Kronieken 15door moeten lezen, en dat hij zou zien dat David de Ark naar Jeruzalem bracht na het verslaan van de Filistijnen. De reden hiervoor is dat de Israëlieten de Ark van het verbond twee keer verplaatsten. De eerste keer, verplaatsten zij hem vanuit Baäla, voor het verslaan van de Filistijnen, zoals we zien in 2 Samuel 5 en 6 en in 1 Kronieken 15. Op het moment dat de profeet Samuel over Davids overwinning op de Filistijnen vertelt, vertelt hij ons over beide keren dat de Ark verplaatst werd. Echter, in 1 Kronieken is de opdracht als volgt: David verplaatst eerst de Ark vanuit Baäla; vervolgens verslaat hij de Filistijnen; en tenslotte verplaatst hij de Ark uit het Huis van Obed-Edom.

Daarom zijn de twee verslagen geheel niet tegenstrijdig. Wat we hier hebben is eenvoudig een profeet die kiest om ons de gehele geschiedenis van de Ark tegelijkertijd te geven (in plaats van om er later naar te verwijzen) en een andere profeet die de geschiedenis op een verschillende manier presenteert. In beide gevallen is de timing van de gebeurtenissen dezelfde.

Hetzelfde kan van de koran worden gezegd. In soera 2 worden we ingeleid in de val van Adam, dan wordt Gods genade aan de Israëlieten getoond, gevolgd door Farao’s verdrinking, gevolgd door Mozes en het gouden kalf, gevolgd door de klacht van de Israëlieten over het eten en het water, en vervolgens worden we opnieuw ingeleid in het verslag over het gouden kalf. Dit volgend, lezen we over Mozes en Jezus, dan lezen we over Mozes en het gouden kalf, en dan over Salomo en Abraham. Als men wil spreken over chronologie, wat heeft Mozes dan te doen met Jezus, of Salomo met Abraham? Chronologisch zou de soera moeten beginnen met Adams val, dan verder gaan met Kaïn en Abel, Enoch, Abraham, Lot, Isaäk, Jacob en Ezau, Jozef, de zonen van Israël en Mozes, in die volgorde. Als een dergelijk grove chronologische vermenging gevonden in deze soera van de koran kan worden, dan zou Shabbir er goed aan doen dit uit te leggen voordat hij bekritiseert wat hij een fout in de bijbel acht. (Light of Life II 1992:176)

10. Werd Noach verondersteld om twee paar van alle levende wezens te brengen (Genesis 6:19-20) of 7 paar van ‘reine’dieren (Genesis 7:2; zie ook Genesis 7:8,9)?

(Categorie: de tekst fout geciteerd)

Dit is inderdaad een ongeschikte vraag om te stellen. Het is duidelijk dat Shabbir Ally de tekst in het zesde hoofdstuk van Genesis verkeerd geciteerd heeft, wat geen ‘reine’ dieren noemt, terwijl het zevende hoofdstuk specifiek onderscheid maakt tussen reine en onreine dieren. Genesis 7:2 zegt dat Noach zeven paar van ‘reine’ dieren moest meenemen en twee paren van iedere soort ‘onrein’ dier. Waarom noemt Shabbir niet de tweede helft van dit vers dat twee paar in zijn uitdaging weergeeft? Het is duidelijk dat er geen discrepantie is tussen de twee verslagen. Het probleem is de vraag zelf.

Shabbir probeert zijn argument te motiveren door te noemen dat de verzen 8 en 9 van hoofdstuk 7 bewijzen dat alleen twee paren de ark ingingen. Echter, deze verzen zeggen niets over twee paar dieren dat de ark binnentreden. Deze zeggen eenvoudig dat het paren van reine en onreine dieren en gevogelte waren die de ark binnengingen.

De reden voor het meenemen van zeven reine soorten is helemaal duidelijk: zij werden gebruikt als offeraanbidding na de vloed (zoals dit inderdaad gebeurde volgens Genesis 8:20). Natuurlijk zouden zij daarom uitsterven als er niet meer dan twee van ieder van deze reine soorten zouden zijn. Echter in het geval van de onreine dieren en vogels, zou een enkel paar voldoende zijn, want zij zouden niet gebruikt worden als bloedoffers. (Archer 1982:81-82)

11. Nam David 1.700 van koning Zoba’s ruiters gevangen (2 Samuel 8:4) of waren het er 7.000 (1 Kronieken 18:4)?

(Categorie: overschrijffout)

Er zijn twee mogelijke oplossingen voor deze verschillende aantallen. De eerste door Keil en Delitzsh (pagina 360) is de meest overtuigende oplossing. Zij houden vast dat het woord voor strijdwagens (rekeb) onbewust door de schrijver was weggelaten in het overschrijven van 2 Samuel 8:4. En dat het tweede aantal, 7.000 (voor de parasim “ruiters”) noodzakelijkerwijs teruggebracht was tot 700 van de 7.000 die hij in zijn Vorlage zag vanwege de eenvoudige reden dat niemand 7.000 zou schrijven nadat hij 1.000 geschreven had in het beschrijven van hetzelfde aantal. De weglating van rekeb zou gebeurd zijn door een eerdere schrijver, en een reductie van 7.000 naar 700 zou dan door latere schrijvers bij daaropvolgende kopieën gedaan zijn. Echter, hoogst waarschijnlijk is het aantal in Kronieken juist en het aantal in Samuel moeten met dat aantal worden gecorrigeerd.

Een tweede oplossing begint met de veronderstelling dat het aantal naar 700 teruggebracht was omdat het verwijst naar 700 rijen die ieder 10 ruiters bevatten, wat een totaal geeft van 7.000. (Archer 1982:184: Keil & Delitzsch 1949:360; Light of Life II 1992:182)

12. Had Salomo 40.000 stallen voor zijn paarden (1 Koningen 4:26) of 4.000 stallen (2 Kronieken 9:25)?

(Categorie: overschrijffout, of verkeerd de historische context begrepen)

Er is een aantal manieren om deze verwarrende verschillen te beantwoorden. De meest geloofwaardige is analoog met wat we eerder in uitdaging 5 en 6 hierboven vonden, waar het decade cijfer weg gegumd of vervormd is vanwege constant gebruik.

Anderen geloven dat de stallen genoemd in 2 Kronieken groot waren die ieder 10 paarden huisden (dat is, een rij van tien stallen). Daarom zouden 4.000 van deze grote stallen equivalent zijn aan 40.000 kleinen.

Een andere commentator houdt vast dat het aantal stallen in 1 Koningen opgeschreven, het aantal was in het begin van Salomo’s regeerperiode, waarbij het aantal opgeschreven in 2 Kronieken het aantal stallen aan het eind van zijn regeerperiode was. We weten dat Salomo regeerde gedurende 40 jaar; en ongetwijfeld waren er veel veranderingen gedurende deze periode. Het is erg waarschijnlijk dat hij de omvang van de militaire machine die zijn vader David hem achter had gelaten reduceerde. (Light of Life II 1992:191)

13. Volgens de auteur stierf Baësa, de koning van Israël in het 26 e jaar van koning Asa’s regeerperiode (1 Koningen 15:33) of was hij nog in leven in het 36 e jaar ( 2 Kronieken 16:1)?

(Categorie: de historische context verkeerd begrepen, of overschrijffout)

Er zijn twee mogelijke oplossingen voor dit probleem. Om mee te beginnen, geleerden die gekeken hebben naar deze passages hebben geconcludeerd dat het 36e jaar van Asa berekend moet worden vanaf de terugtrekking van de 10 stammen van Juda en Benjamin dat een scheiding van het land bracht in Juda en in Israël. Als we het van dit perspectief bekijken, zou het 36e jaar van de verdeelde monarchie zijn in het 16e jaar van Asa. Dit wordt ondersteund door het boek Koningen van Juda en Israël, als ook eigentijdse verslagen, die deze conventie volgen. (Opmerking: voor een vollediger uitleg van deze theorie, zie Archer, pagina 225-116)

Keil en Delitzsch (pp. 366-367) prefereerden om het getal 36 te beschouwen in 2 Kronieken 16:1 en het getal 35 in 15:19 als een overschrijffout voor 16 en 15, respectievelijk. Dit probleem is overeenkomstig met de vraag 5 en 6 hierboven. In dit geval, echter, waren de geschreven getallen het Hebreeuwse alfabetische type aan het gebruiken (in plaats van het Egyptische meervoudige streeptype gebruikt in de Elephantine Papyri, waarnaar verwezen wordt in de vragen 5 en 6). Het is daarom goed mogelijk dat het aantal 16 nogal eenvoudig verward kon worden met 36. De reden hiervoor is dat tot aan de zevende eeuw voor Christus de letter yod (10) erg op de letter lamed (30) leek, behalve twee kleine streepjes verbonden aan de linkerkant van de hoofd verticale strepen. Het vereist slechts een vlek door overmatig slijtage op deze boekrol-kolom om de yod te lijken als een lamed. Het is mogelijk dat deze fout eerst in de vroegste passage, in 2 Kronieken 15:19 gebeurde (met zijn 35 verkeerd overschreven van een originele 15); vervolgens, om het consistent te maken, in 16:1 concludeerde dezelfde schrijver (of waarschijnlijk een latere) dat 16 een fout moest zijn voor 36 en het bijgevolg in zijn kopie veranderde. (Archer 1982:226: Keil & Delitzsch 1949:366-367; Light of Life II 1992:194)

14. Wees Salomo 3.600 opzichters aan (2 Kronieken 2:2) voor het werk van het bouwen van de tempel of waren het er slechts 3.300 (1 Koningen 5:16)?

(Categorie: de auteurs bedoeling verkeerd begrepen)

Dit is geen groot probleem. De meest waarschijnlijke oplossing is dat de auteur van 2 Kronieken de 300 mannen toevoegde die geselecteerd waren als reservisten om de plaats van opzichters over te nemen die ziek of gestorven waren, terwijl de auteur van de 1 Koningen 5:16-passage alleen de opzichters telde. Met de groep van 3.300 zielen vonden ziekte en dood zeker plaats, wat vereiste dat indien nodig reservisten opgeroepen zouden worden. (Light of Life II 1992:192)

15. Bouwde Salomo een faciliteit bevattend 2.000 bath (1 Koningen 7:26) of meer dan 3.000 bath (2 Kronieken 4:5)?

(Categorie: de auteurs bedoeling verkeerd begrepen, of overschrijffout)

Het Hebreeuwse werkwoord dat vertaald is als “bevatten” en “houden” is verschillend van het vertaalde “ontvangen”; en de betekenis kan zijn dat de zee gewoonlijk 2.000 bath bevatte. Echter, wanneer het gevuld is tot zijn maximale capaciteit ontving het en hield het 3.000 bath. Dus de kronieker noemt eenvoudig de hoeveelheid water dat de zee een stromende bron zou maken in plaats van een stilstaande poel. Dit informeert ons dat 13.500 liter water nodig was om de zee compleet te vullen die gewoonlijk 9.000 liter bevatte.

Een andere oplossing volgt een eerder genoemd thema, dat het aantal in Hebreeuwse belettering voor 2.000 door de schrijver verward was met een overeenkomstig alfabetisch getal voor het getal 3.000

Opgemerkt dient te worden dat Shabbir (in een debat op 25 februari 1998 tegen Jay Smith in Birmingham, Verenigd Koninkrijk) deze “tegenstrijdigheid” aanhaalde en eraan toevoegde, dat als het bad een diameter van 5,1 m heeft, het waarschijnlijk geen omtrek van 15,3 m kan hebben zoals de tekst zegt. (Omdat ‘pi’ dicteert dat het een omtrek van 32,0 m of een diameter van 10,2 m moet hebben).

Shabbir gaf humoristisch commentaar: “Vind me een bad zoals dat en ik wil erin gedoopt worden!” Echter, Shabbir las de tekst niet juist of probeerde een goedkope, misplaatste grap te maken. Waarom? Omdat de tekst zegt dat het ongeveer 8 cm dik was en de rand was gevormd als een leliekelk. Daarom hangt het af vanwaar je het vanaf meet. De bovenkant of de onderkant van de rand, of de binnenkant of de buitenkant van de kuip zullen je allemaal een verschillende diameter geven, en afhankelijk van of je van de bovenkant van de rand of van een smaller punt meet, zul je een verschillende omtrek krijgen.

Met andere woorden, Shabbir mag worden gedoopt als iemand een replica wil maken! (Haley pg. 382; Light of Life II 1992:192)

16-21. Zijn de aantallen van Israëlieten bevrijd uit de Babylonische gevangenschap correct in Ezra (Ezra 2:6, 8, 12, 15, 19, 28) of in Nehemia (Nehemia 7:11, 13, 17, 20, 22, 32)?

(Opmerking: omdat 16-21 dezelfde telling behandelen, heb ik ze samen genomen)

(Categorie: de historische context verkeerd begrepen)

In hoofdstuk 2 van Ezra en in hoofdstuk 7 van Nehemia zijn er ongeveer drieëndertig familie’s die in beide lijsten van Israëlieten verschijnen die terugkeren uit Babylon naar Judea. Van deze 33 familie’s opgenoemd in Ezra en Nehemia, zijn negentien van de familie’s identiek, terwijl veertien discrepanties vertonen in het aantal familieleden (hoewel Shabbir er slechts zes noemt). Twee van de discrepanties verschillen 1, één verschilt 4, twee 6, twee 9, een andere 11, en andere 100, een andere 201, een ander 105, een andere familie verschilt 300, en het grootste verschil is het aantal zonen van Azgad, een verschil van 1.100 tussen de verslagen van Ezra 2 en Nehemia 7.

Hoe, dan, kunnen we de 14 discrepanties verantwoorden? Het antwoord is nogal simpel. En Shabbir, als hij enig studie in de geschiedenis van deze twee verslagen zou hebben gemaakt, zou hij nooit zijn tijd verspillen in het stellen van deze vragen. Het feit dat er zowel overeenkomsten als discrepanties naast elkaar bestaan zouden hem ook op de oplossing moeten wijzen (zoals de lezer die waarschijnlijk nu vindt).

Er zijn twee belangrijke factoren om in gedachten te houden wanneer we kijken naar deze discrepanties tussen de twee lijsten. Het eerste is de waarschijnlijkheid dat de familieleden eerst hun namen ingeschreven hadden met de intentie om te vertrekken. In het bestek van voorbereiding stierven sommigen waarschijnlijk, anderen konden niet mee vanwege ziekte of andere onoverbrugbare obstakels, zo dat het aantal dat echt ging niet hetzelfde was als het aantal dat van plan was te gaan. Iedereen die een schoolreisje naar het strand heeft gepland kan begrijpen hoe typisch een dergelijk scenario werkelijk is.

Een tweede en belangrijker factor zijn de verschillende omstandigheden waarin de twee registers gemaakt werden, een belangrijk feit waar Shabbir opeens niet bewust van lijkt te zijn. Ezra’s register werd gemaakt toen men nog in Babylon (rond 450 voor Christus) was voor de terugkeer naar Jeruzalem (Ezra 2:1-2), waar Nehemia’s register opgetekend werd in Judea (rond 445 voor Christus), nadat de muren van Jeruzalem herbouwd waren (Nehemia 7:4-6). Het verstrijken van zoveel jaren tussen de twee lijsten (tussen 5-10 jaren) zou zeker een verschil geven in de aantallen van iedere familie door dood of andere redenen.

De meeste geleerden geloven dat Nehemia die mensen opschreef die werkelijk te Jeruzalem arriveerden in 537 of 536 voor Christus onder het leiderschap van Zerubbabel en Jozua (Nehemia 7:7). Ezra, aan de andere kant, gebruikt de eerdere lijsten van diegenen die in 450 -440 voor Christus hun bedoelingen in Babylon aankondigden om zich bij de karavaan van terugkerende kolonisten aan te sluiten.

De discrepanties tussen deze twee lijsten wijzen op het feit dat er nieuwe factoren waren die hun gedachten veranderden. Sommigen konden in onenigheid uiteen gevallen zijn, anderen hadden mogelijk zakelijke redenen om hun vertrek uit te stellen, waar in sommige gevallen er zeker zieken of doden waren, en in andere gevallen zouden er last-minute rekruten uit groep die eerst besloot om in Babylon te blijven, zijn geweest. Alleen groeperingen of stadsgewestgroepen arriveerden met verminderde aantallen. Alle anderen namen last-minute rekruten mee variërend van één tot 1.100.

Wanneer we kijken naar de namen vinden we dat bepaalde namen in alternatieve vormen genoemd worden. Onder de joden van die tijd (als ook degenen die in het Oosten leven) had een persoon een naam, een titel en een achternaam. Dus, de kinderen van Harif (Nehemia 7:24) zijn de kinderen van Jorah (Ezra 2:18), terwijl de kinderen van Sia (Nehemia 7:47) ook de kinderen van Siaha zijn (Ezra 2:44).

Wanneer we al deze factoren in beschouwing nemen, zullen de verschillen in de totalen van deze twee lijsten in het geheel geen verbazing veroorzaken. Hetzelfde soort willekeur en wrijving heeft iedere grote migratie in de menselijke geschiedenis gekenmerkt. (Archer 1982:229-230 en Light of Life II 1992:219-220)

22. Zowel Ezra 2:64 als Nehemia 7:66 is het erover eens dat het totaal van de gehele gemeente 42.360 was, nu wanneer de totalen worden opgeteld, telt Ezra 29.818 en Nehemia 31.089?

(Categorie: overschrijffout)

Er zijn mogelijk twee antwoorden op dit ogenschijnlijke dilemma. Het eerste is dat dit hoogst waarschijnlijk een overschrijffout is. De oorspronkelijke teksten moeten de juiste totalen hebben gehad. Maar ergens in de keten van overbrenging maakte een schrijver een fout in één van de lijsten. Door het ene totaal te veranderen zodat zij met elkaar overeen zouden zijn, zonder eerst de familieaantallen in iedere afzonderlijke lijst op te tellen. Het idee is er dat een latere schrijver bij het overschrijven van deze lijsten met opzet de totalen van de gehele gemeente opschreef die in zijn tijd in Jeruzalem er waren, die groter zouden zijn omdat het later in de tijd was.

De andere mogelijkheid wordt door de oudtestamentgeleerde R.K. Harrison aangedragen. Hij beweert dat in ieder opzicht het aantal van 42.000 metaforisch moet zijn: “...het patroon van de Exodus en overeenkomstige tradities, waar de grote aantallen gebruikt werden als symbolen van de grootheid van God, en in dit bijzondere geval de triomferende verlossing aan te geven die God bewerkstelligde voor zijn gevangen genomen volk” (Harrison 1970:1142-1143).

Zulke fouten veranderen de historiciteit van het verslag niet, omdat in zulke gevallen een ander deel van de Schrift gewoonlijk de fout corrigeert (de toegevoegde totalen in dit geval). Zoals de welbekende commentator Matthew Henry eens schreef: “Bijna geen enkel boek is gedrukt zonder fouten; nu, de auteur doet op grond hiervan geen afstand van het boek, noch worden de fouten door het drukken toegeschreven aan de auteur. De oprechte lezer verbetert ze door de context erbij te lezen of ze te vergelijken met andere delen van het werk.” (Light of Life II 1992:201, 219)

23. Begeleidden 200 zangers (Ezra 2:65) of 245 zangers (Nehemia 7:67) de gemeente?

(Categorie: overschrijffout)

Zoals in vraag nummer 7 is dit een overschrijverfout, waar een schrijver die de getallen overschreef in het Ezra-verslag eenvoudig het aantal van 245 naar 200 afrondde.

24. Was de naam van koning Abia’s moeder Michaja, dochter van Uriël van Gibea (2 Kronieken 13:2) of Maächa, dochter van Absalom (2 Kronieken 11:20 & 2 Samuel 13:27)?

(Categorie: het Hebreeuwse gebruik verkeerd begrepen)

Deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid leunt op het begrip van het Hebreeuwse woord bat, equivalent met het Nederlandse woord dochter. Hoewel gewoonlijk gebruikt om een eerste generatie vrouwelijke nakomeling aan te geven, kan het ook verwijzen naar een meer verre verwantschap. Een voorbeeld hiervan is 2 Samuel 1:24, dat zegt: ‘O dochters van Israël, weent over Saul…’ Aangezien dit ongeveer 900 jaar na Israël (ook Jakob genoemd) werkelijk leefde, is het duidelijk dat dit verwijst naar de Israëlitische vrouwen, zijn verre vrouwelijk nakomelingen.

Wanneer het in dit licht wordt gezien, verdwijnt de ‘tegenstrijdigheid’. 2 Kronieken 13:2 spreekt juist uit dat Michaja een dochter van Uriël is. We kunnen aannemen dat Uriël Tamar huwde, Absaloms enige directe dochter. Samen hadden zij Michaja die vervolgens met koning Rehabeam huwde en de moeder van Abia werd. 2 Kronieken 11:20 en 1 Koningen 15:2, in het uitspreken dat Maächa een dochter van Absalom was, verbindt haar eenvoudig terug met haar meer beroemde grootvader, in plaats van haar minder bekende vader, om haar koninklijke afstamming aan te geven. Abishalom is een variant op Absalom en Michaja is een variant op Maächa. Daarom ziet de familieboom er als volgt uit:

       Absalom/ Abishalom

               |

             Tamar-----Uriël

                        |

Rehabeam-----Maächa/ Michaja

                    |

              Abia

25. Jozua en de Israëlieten namen Jeruzalem in (Jozua 10:23,40) of niet (Jozua 15:63)?

(Categorie: de tekst verkeerd gelezen)

Het korte antwoord is, niet in deze veldtocht. De gegeven verzen zijn in complete harmonie en de verwarring ontstaat alleen bij het verkeerd lezen van de betreffende passage.

In Jozua 10 is het de koning van Jeruzalem die gedood wordt: zijn stad wordt niet ingenomen (verzen 16-18 en 22-26). De vijf Amoritische koningen en hun legers verlieten hun steden en gingen Gibeon aanvallen. Jozua en de Israëlieten versloegen hen en de vijf koningen vluchten naar de grot te Makkeda, vanwaar Jozua’s soldaten hen naar Jozua brachten, die hen allen doden. Wat betreft hun legers, spreekt vers 20 uit: ‘de weinige die vertrokken waren bereikten hun versterkte steden’, dat duidelijk zegt dat de steden niet ingenomen werden. Dus het waren de koningen, niet hun steden, die genomen werden.

Jozua 10:28-42 beschrijft de rest van deze bijzondere militaire veldtocht. Het spreekt uit dat verschillende steden ingenomen en verwoest werden, deze zijn: Makkeda, Libna, Lachis, Eglon, Hebron en Debir. Al deze steden bevinden zich in het zuidwesten van Jeruzalem. De koning van Gezer en zijn leger werden verslagen in het veld bij het helpen van Lachish (v.33) en in vers 30 wordt een vergelijking gemaakt met de eerdere verovering van Jericho, maar geen van deze laatste twee steden werden toen overwonnen. De verzen 40 & 41 schetsen de grenzen van deze campagne, alles wat plaats vond ten zuiden en ten westen van Jeruzalem. Belangrijk, Gibeon, de oostgrens van deze veldtocht is nog ongeveer 16 kilometer ten noordwesten van Jeruzalem.

Jeruzalem wordt, daarom, niet genoemd als overwonnen in Jozua 10. Dit komt geheel overeen met Jozua 15:63, dat uitspreekt dat Juda de Jebusieten in Jeruzalem niet kon uitdrijven.

26. Was Jacob (Matteüs 1:16) of Heli (Lucas 3:23) de vader van Jozef en echtgenoot van Maria?

(Categorie: het Hebreeuwse gebruik verkeerd begrepen)

Het antwoord hierop is eenvoudig maar vergt enig uitleg. De meeste hedendaagse geleerden zijn het erover eens dat Matteüs de genealogie geeft van Jozef, en Lucas die van Maria, wat betekent dat Jacob de vader van Jozef is en Heli de vader van Maria is.

Dit wordt getoond door de twee vertellingen van de maagdelijke geboorte. Matteüs 1:18-25 vertelt het verhaal alleen vanuit Jozefs perspectief, terwijl Lucas 1:26-56 het geheel vanuit Maria’s oogpunt vertelt.

Een logische vraag hierbij is waarom Jozef in beide genealogieën genoemd wordt? Het antwoord is opnieuw eenvoudig. Lucas volgt strikt de Hebreeuwse traditie door alleen de mannen te noemen. Daarom, wordt Maria, in dit geval, bij haar echtgenote’s naam aangeduid.

De redenering wordt duidelijk ondersteund door twee lijnen van bewijs. Allereerst, iedere naam in de Griekse tekst van Lucas’ genealogie, met de enige uitzondering van Jozef, gaat vooraf door een bepaald lidwoord (dat wil zeggen ‘de’ Heli, ‘de’ Mattahat). Hoewel dit niet duidelijk in Nederlandse vertalingen is, zou het ieder opvallen die de Griekse tekst leest, dat deze de geslachtslijn van Jozefs vrouw aan het volgen is, zelfs hoewel zijn naam werd gebruikt.

De tweede lijn van bewijs is de Jeruzalem Talmud, een joodse bron. Deze erkent de genealogie als die van Maria, door naar haar te verwijzen als de dochter van Heli. (Hagië 2:4). (Fruchtenbaum 1993:10-13)

27. Stamde Jezus af van Salomo (Matteüs 1:6) of van Nathan (Lucas 3:31), beiden zijn zonen van David?

(Categorie: het Hebreeuwse gebruik verkeerd begrepen)

Dit is direct verbonden met ‘tegenstrijdigheid’ 26. Door aangetoond te hebben dat Matteüs Jozefs genealogie en Lucas die van Maria geeft, is het duidelijk dat beiden van David afstamden: Jozef via Salomo en Maria via Nathan.

28. Was Jechonja (Matteüs 1:12) of Neri (Lucas 3:27) de vader van Seálthiël?

(Categorie: het Hebreeuwse gebruik verkeerd begrepen)

Opnieuw verdwijnt dit probleem wanneer begrepen wordt dat er twee verschillende genealogieën van David tot Jezus gegeven worden, die van zowel Maria als die van Jozef (zie 26). Twee verschillende genealogieën betekenen twee verschillende mannen met de naam Seálthiël, een gebruikelijke Hebreeuwse naam. Daarom, is het niet verbazingwekkend te zien dat zij beiden verschillende vaders hadden!

29. Welke zoon van  Zerubbabel was een voorouder van Jezus Christus, Abíud (Matteüs 1:13) of Resa (Lucas 3:27), en wat betreft Zerubbabel in (1 Kronieken 3:19-20)?

(Categorie: het Hebreeuwse gebruik verkeerd begrepen)

Zoals met 28 veroorzaken twee verschillende Seálthiëls twee verschillende Zerubbabels, dus is het geen probleem dat hun zonen twee verschillende namen hebben.

Het zal ons niet verbazen dat er een Zerubbabel zoon van Seálthiel in zowel Maria’s als Jozefs voorgeslacht was. Matteüs vertelt ons dat Jozefs vader Jacob werd genoemd. Natuurlijk beschrijft de bijbel een andere Jozef zoon van Jacob, die de een na meest machtige regeerder in Egypte werd (Genesis 37-47). We zien geen noodzaak om te beweren dat deze twee mannen één en dezelfde zijn, dus hebben we geen probleem met de twee mannen genaamd Zerubbabel zoon van Seálthiël.

De Zerubbabel genoemd in 1 Kronieken 3:19,20 kon gemakkelijk een derde zijn. Opnieuw veroorzaakt dit geen probleem: er worden in de evangeliën verscheidene Maria’s genoemd, omdat het een gewone naam was. Dat kan hier ook zo zijn. Deze Zerubbabel zou dan een neef zijn van degene die in Matteüs 1:12,13 genoemd wordt. Een vergelijking van Matteüs en 1 Kronieken geeft de volgende mogelijke stamboom:

Jechonja

    |

Seálthiël----Malchiram----Pedaja----Senassar----Jekamja----Hosama----Nedabja----...

    |                                                       |

Zerubbabel                  Zerubbabel----Simeï----...

    |                                 |

  Abíud                         7 zonen

    |   (1 Kronieken 3:19,20)

    |

  Jozef

30. Was Joram (Matteüs 1:8) of Amazia (2 Kronieken 26:1) de vader van Uzzia?

(Categorie: het Hebreeuwse gebruik verkeerd begrepen)

Het antwoord is van een overeenkomstige natuur als die in nummer 24. Zoals het Hebreeuwse bat (dochter) gebruikt kan worden om een meer afstandelijke nakomeling aan te duiden, kan evenzo het Hebreeuwse ben (zoon). Naar Jezus wordt in Matteüs 1:1 verwezen als de zoon van David, de zoon van Abraham. Beide genealogieën traceren Jezus’ afkomst via deze mannen, illustrerend het gebruik van ‘zoon’. Hoewel geen Hebreeuwse manuscripten van het Matteüsevangelie vandaag de dag aanwezig zijn, is het duidelijk dat hij een jood was die schreef vanuit Hebreeuws perspectief en daarom geheel thuis in het Hebreeuwse concept van zoonschap is.

Met dit in het hoofd kan eenvoudig worden aangetoond dat Amazia de directe vader van Uzzia was (ook genaamd Azaria). Joram/ Jehoram, aan de andere kant, was Uzzia’s groot-groot-grootvader en een directe afstammeling. De lijn gaat als volgt: Joram/ Jehoram – Ahazia – Joas – Amazia – Azaria/ Uzzia (2 Kronieken 21:4-26:1).

Het in elkaar schuiven van Jozefs genealogie door Matteüs is zeer acceptabel, want zijn doel is eenvoudig de geslachtslijn te laten zien. Hij becommentarieert in 1:17 dat er drie reeksen van veertien generaties waren. Dit openbaart zijn enthousiasme voor getallen en verbindt direct de aanwijzing van Jezus als de zoon van David. In de Hebreeuwse taal wordt aan iedere letter een waarde gegeven. De totale waarde van de naam David is veertien en dit is waarschijnlijk de reden waarom Matteüs alleen veertien generaties in iedere sectie beschrijft, om Jezus’ positie als de zoon van David te onderstrepen.

31. Was Josía (Matteüs 1:11) of Jojakim (1 Kronieken 3:16) de vader van Jechonja?

(Categorie: het Hebreeuwse gebruik verkeerd begrepen)

Deze vraag is in essentie dezelfde als vraag 30. Jojakim was Jechonja’s vader en Josia zijn grootvader. Dit is zeer acceptabel en is het gevolg van Matteüs’ esthetische in elkaar schuiven van de genealogie en is niet vanwege een fout.

32. Waren er veertien (Matteüs 1:17) of dertien (Matteüs 1:12-16) generaties vanaf de Babylonische ballingschap tot Christus?

(Categorie: het Hebreeuwse gebruik verkeerd begrepen)

Zoals Matteüs duidelijk uitspreekt (1:17) waren er veertien generaties. In de eerste sectie waren er veertien namen, in de tweede vijftien en in de derde veertien. Wellicht de eenvoudigste manier om het probleem op te lossen is te suggereren dat in de eerste en derde secties, de eerste en laatste persoon als een generatie ingesloten is, waar dat in de tweede niet gebeurt. In ieder geval, zoals Matteüs duidelijk zijn genealogie met goede reden in elkaar schuift, is op geen enkele wijze een fout van hem overtuigend aangetoond. Of er toevallig één of twee namen van de lijst in de originelen door een schrijffout verloren zijn geraakt, weten we niet. Wat ook de werkelijke situatie is, een eenvoudige uitleg kan zoals hierboven worden verkregen.

33. Wie was de vader van Selah; Kainan (Lucas 3:35-36) of Arpachsad (Genesis 11:12)?

(Categorie: het Hebreeuwse gebruik verkeerd begrepen)

Hoewel een beslissend antwoord niet mogelijk is, kan geloofwaardige uitleg worden gegeven. Het meest waarschijnlijke antwoord hierop is dat de genealogie in de Masoretische tekst van Genesis de generaties in elkaar schuift zoals Matteüs dat in zijn lijst doet. Wanneer we kijken naar de Septuagint (LXX), vinden we de naam van Kainan ingesloten als de vader van Selah, weerkaatsend wat we in Lucas vinden. Lucas, die in het Grieks schrijft, zou de Septuagint als zijn autoriteit gebruikt kunnen hebben.

Nu we naar de Septuagint verwijzen, wanneer we kijken naar Genesis 11:12 zien we dat Arpachsad 135 jaar oud was, in plaats van 35 (wat hem meer tijd geeft om Selah’s grootvader te zijn).

34. Johannes de Doper was de te komen Elia (Matteüs 11:14; 17:10-13) of niet (Johannes 1:19-21)?

(Categorie: de historische context verkeerd begrepen)

Matteüs beschrijft dat Jezus zegt dat Johannes de Doper de te komen Elia was, terwijl het Johannesverslag lijkt te beschrijven dat Johannes de Doper dit ontkent. De reden voor deze ogenschijnlijke inconsistentie is een gebrek aan contekstualisering door de lezers.

De priesters en Levieten kwamen tot Johannes de Doper en vroegen hem of hij Elia was. Nogal een grappige vraag om iemand te vragen, tenzij je de joodse Schriften kent. Want God zegt door de profeet Maleachi dat hij Elia zal sturen aan de mensen van Israël voor een bepaalde tijd. Daarom, aangezien de joden Elia verwachtten, is de vraag nogal logisch.

Johannes was ongeveer 30 jaar oud toen hem deze vraag werd gesteld. Zijn ouders waren reeds gestorven; hij was de enige zoon van Zacharia uit de stam Levi. Dus toen gevraagd werd of hij Elia was die ongeveer 878 jaar eerder naar de hemel opvoer, was het antwoord duidelijk: “Nee, ik ben niet Elia”.

Jezus getuigt ook in Matteüs 11:11, al was het indirect, dat Johannes niet Elia is, waar hij zegt dat Johannes groter is dan alle mensen die ooit geboren zijn. Mozes was groter dan Elia, maar Johannes was groter dan hen beiden.

Dus wat bedoelde Jezus toen hij over Johannes zei: “hij is de Elia die moest komen”? De engel Gabriël (Djibriel in het Arabisch) spreekt tot Zacharia over zijn Zoon, Johannes, die nog niet geboren was: “En hij zal voor zijn aangezicht uitgaan in de geest en de kracht van Elia, om de harten der vaderen te keren tot de kinderen en de ongehoorzamen tot de gezindheid der rechtvaardigen, ten einde voor de Here een wel toegerust volk te bereiden.” (Lucas 1:17)

De engel verwijst naar twee profetieën: Jesaja 40:3-5 (zie Lucas 3:4-6 om dit opnieuw op Johannes de Doper toegepast te zien) en Maleachi 3:23-246 hierboven genoemd. “23 Voordat de dag van de HEER aanbreekt, die groot is en ontzagwekkend, stuur ik jullie de profeet Elia, 24 en hij zal ervoor zorgen dat ouders zich verzoenen met hun kinderen en kinderen zich verzoenen met hun ouders.”. Gabriël zegt onmiskenbaar dat Johannes de “Elia” is die God voorspelde door Maleachi de profeet.

Dus, was Johannes Elia? Nee. Maar hadden de priesters en Levieten hem gevraagd: “Bent u degene over wie Maleachi spreekt als ‘Elia’?” Johannes zou bevestigend geantwoord hebben.

Jezus zegt in Matteüs 17:11-13 dat de profetie van Maleachi waar is, maar Elia was reeds gekomen. Hij zegt dat deze “Elia” leed, zoals hij, Jezus zal lijden; “Toen begrepen de leerlingen dat hij op Johannes de Doper doelde.”. Daarom, wanneer we de context begrijpen is het duidelijk; Johannes was niet de letterlijke Elia, maar hij was de Elia over wie de profetie sprak, degene die de weg moest klaarmaken voor de messias (en ook zo deed), Jezus, “Daar is het lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt.” (Johannes 1:29)

35. Zou Jezus Davids troon beërven (Lucas 1:32) of niet (Matteüs 1:11; 1 Kronieken 3:16 & Jeremia 36:30)?

(Categorie: het Hebreeuwse gebruik verkeerd begrepen)

Het antwoord volgt direct op vraag 26. Door te laten zien dat Matteüs’ genealogie die van Jozef is, is het duidelijk uit Jeremia 36:30 dat geen van Jozefs fysieke afstammelingen gekwalificeerd waren om op Davids troon te zitten aangezien hij zelf een afstammeling van Jechonja was. Echter, zoals Matteüs duidelijk maakt, was Jezus geen fysieke nakomeling van Jozef. Na het opsommen van Jozefs genealogie met het probleem van zijn afkomst van Jechonja, vertelt Matteüs het verhaal van de maagdelijke geboorte. Dus bewijst hij hoe Jezus het Jechonja probleem vermijdt en in staat is om op Davids troon te blijven zitten. Lucas, aan de andere kant, laat zien dat Jezus’ ware fysieke afkomst van David was afgezien van Jeconia, dus hem volledig kwalificerend om de troon van zijn vader David te beërven. De aankondiging van de engel in Lucas 1:32 maakt het plaatje compleet: ‘de Here God zal hem de troon van zijn vader David geven’. Deze goddelijke afspraak, samen met zijn fysieke afkomst, maakt hem de enige rechtmatige erfgenaam van Davids troon. (Fruchtenbaum 1993:12)

36. Jezus reed Jeruzalem binnen op een veulen (Marcus 11:7; vergelijk Lucas 19:35) of een veulen en een ezelin (Matteüs 21:7)?

(Categorie: de tekst verkeerd gelezen & de historische context verkeerd begrepen)

De beschuldiging is dat de evangeliën elkaar tegenspreken over hoeveel ezels Jezus Jeruzalem binnen reed. Deze beschuldiging is gebaseerd op het niet juist lezen van de tekst van Matteüs en het ontkennen van Matteüs punt over deze gebeurtenis.

Eerst dient opgemerkt te worden dat al de vier evangelieschrijvers naar deze gebeurtenis verwijzen, de ontbrekende verwijzing hierboven is Johannes 12:14-15. Marcus, Lucas en Johannes zijn het er allen over eens dat Jezus op het veulen zat. Logica laat zien dat er geen “tegenstrijdigheid” is omdat Jezus niet op twee dieren tegelijkertijd kan rijden! Dus, waarom noemt Matteüs twee dieren? De reden is helder.

Zelfs door te kijken naar Matteüs in afzondering, kunnen we uit de tekst zien dat Jezus niet op twee dieren reed, maar alleen op het veulen. Want in de twee verzen die voorafgaan aan het citaat, lezen we Matteüs die de twee profetieën uit het oude testament (Jesaja 62:11 en Zacharia 9:9) samen citeert. Matteüs zegt:

‘Zeg tegen Sion: “Kijk, je koning is in aantocht, hij is zachtmoedig en rijdt op een ezelin en op een veulen, het jong van een lastdier.’ (Matteüs 21:5)

Door te zeggen “een ezel” en vervolgens “op een veulen, het veulen van een ezel” gebruikt Zacharia een klassieke Hebreeuwse zinstructuur en poëtische taal die “parallellisme” heet, door eenvoudig hetzelfde op een ander manier te herhalen. Dit is erg gewoon in de bijbel (bijvoorbeeld Psalm 119:105 noemt: “Uw woord is een lamp voor mijn voet,
een licht op mijn pad.
” de psalm zegt dus twee keer hetzelfde achter elkaar). Het is duidelijk dat er slechts één dier was waar naar verwezen wordt. Daarom zegt Matteüs duidelijk dat Jezus op een veulen reed, in overeenstemming met de andere drie evangelieschrijvers.

Dus waarom zegt Matteüs in vers 7dat het veulen en zijn moeder meegebracht werden? De reden is simpel. Matteüs, die een ooggetuige was (waar Marcus en Lucas dat waarschijnlijk niet waren) benadrukt de onvolwassenheid van het veulen, te jong om te worden gescheiden van zijn moeder. Aangezien het veulen nooit bereden was, was het waarschijnlijk nog afhankelijk van zijn moeder. De binnenkomst in Jeruzalem zou gemakkelijk verlopen als de moederezel meeliep, aangezien het veulen haar natuurlijk zou volgen, zelfs hoewel het nooit eerder iemand had vervoerd en nooit geleerd had om een weg te volgen.

Hier opnieuw zien we dat er geen tegenstrijdigheid is tussen de synoptische verslagen, maar dat het alleen detail toevoegt ten gunste van Matteüs als degene die de gebeurtenis zag plaatsvinden.

Dit is slechts één van de vele profetieën die Jezus vervulde. Hij vervulde profetieën die in zijn invloedsfeer waren als ook profetieën die hij niet kon manipuleren. Zoals de tijd en plaats van zijn geboorte (Daniël 9:24-26, Micha 5:1-2, Matteüs 2:1-6) of zijn opstanding (Psalm 16:10, Handelingen 2:24-32), om er slechts twee te noemen.

Sommige moslims geloven dat er in de Taura een verwijzing is naar de profetie waar de koran over spreekt in soera 7:157 en 61:6 inzake Mohammed. Echter, deze moslims moeten nog met een verwijzing komen.

37. Simon Peter vindt uit dat Jezus de Christus was door een openbaring uit de hemel (Matteüs 16:17) of door zijn broer Andreas (Johannes 1:41)?

(Categorie: te letterlijke interpretatie)

De nadruk van Matteüs 16:17 is dat Simon het niet alleen van iemand anders hoorde: God maakte het hem helder. Dat sluit niet uit dat anderen het hem verteld hadden. Jezus’ punt is dat hij niet eenvoudig aan het herhalen was wat iemand anders gezegd had. Hij had geleefd en gewerkt met Jezus en hij was nu overtuigd dat Jezus niemand anders dan de Christus (de messias), de Zoon van de Levende God was.

Jezus vroeg niet: “Wie hebben jullie gehoord dat ik ben?” maar, “Wie zeggen jullie dat ik ben?” Er is een wereld van verschil tussen deze twee vragen, en Petrus was niet langer in twijfel.

38. Jezus ontmoette eerst Simon Peter en Andreas bij het Meer van Galiléa (Matteüs 4:18-22) of op de oevers van de rivier de Jordaan (Johannes 1:42-43)?

(Categorie: de tekst verkeerd gelezen)

De beschuldiging is dat één evangelieverslag Jezus ontmoeting met Simon Petrus en Andreas bij het meer van Galiléa beschrijft, terwijl het andere verslag zegt dat hij hen bij de rivier de Jordaan ontmoette. Echter deze beschuldiging valt in duigen aangezien de verschillende schrijvers het verhaal op verschillende plaatsen oppikken. Beide zijn waar.

Johannes 1:35 en verder zegt dat Jezus hen bij de rivier de Jordaan ontmoette en dat zij daar tijd met hem besteedden. Andreas (en waarschijnlijk ook Petrus) waren discipelen van Johannes de Doper. Zij verlieten dit gebied en gingen naar Galiléa, de regio waar het dorp Kana is waar Jezus zijn eerst beschreven wonder verrichtte. “Daarna ging hij naar Kafarnaüm, met zijn moeder, zijn broers en zijn leerlingen, en daar bleven ze een paar dagen.(Johannes 2:12)

Petrus en Andreas kwamen oorspronkelijk uit de plaats genaamd Bethsáïda (Johannes 1:44) maar woonden nu in Kafarnaüm (Matteüs 8:14-15, Marcus 1:30-31, Lucas 4:38-39), enkele mijlen van Bethsáïda. Zij waren vissers van beroep. Dus was het voor hen heel normaal om te gaan vissen toen zij thuis waren gedurende die enkele dagen (want op dat moment begon Jezus juist met zijn publieke onderricht en genezing).

Dit is waar Matteüs het verhaal oppikt. Zoals Petrus en Andreas vissen in het Meer van Galiléa, riep Jezus hen om hem te volgen – om alles achter te laten en zijn permanente discipelen te worden. Voordat dit plaats vond, vroeg hij hen niet, maar zij hadden hem gevolgd vanwege het getuigenis van Johannes de Doper over hem (Johannes 1:35-39). Nu, vanwege dit getuigenis, plus het wonder in Kana, de dingen die Jezus zei (Johannes 1:47-51), als ook de tijd die zij met de wijste en enig volmaakte man die ooit leefde besteedden, enzovoort, is het geheel begrijpelijk dat zij alles achter zich lieten en hem volgden. Het zou niet begrijpelijk voor hen zijn om zomaar hun vertrouwde leven te verlaten en een vreemdeling te volgen die verscheen en hen vroeg dat te doen, zoals de kinderen van de rattenvanger van Hamelen! Jezus betoverde niemand – zij volgden hem, omdat zij realiseerden wie hij was – degene van wie de profeten spraken, de messias de zoon van God.

39. Toen Jezus Jaïrus ontmoette, was zijn dochter ‘zojuist overleden’ (Matteüs 9:18) of was zij ‘aan het sterven’ (Marcus 5:23)?

(Categorie: te letterlijke interpretatie)

Toen Jaïrus zijn huis verliet, was zijn dochter erg ziek en op het punt van sterven, anders zou hij niet uitgegaan zijn om Jezus te zoeken. Toen hij Jezus ontmoette was hij in het geheel niet zeker of zijn dochter reeds bezweken was. Daarom zou hij beide uitspraken geuit kunnen hebben; Matteüs noemde haar dood, terwijl Marcus over haar ziekte sprak. Echter, onderstreept moet worden dat dit geen detail van enig belang voor ons is. De cruciale punten zijn helder:

Daarom is het werkelijk van geen betekenis of het meisje werkelijk gestorven was of aan het sterven was toen Jaïrus Jezus vond.

40. Jezus stond zijn discipelen een staf op hun reis toe (Marcus 6:8) of niet (Matteüs 10:9; Lucas 9:3)?

(Categorie: het Grieks gebruik verkeerd begrepen)

Er wordt verondersteld dat de evangelieschrijvers elkaar tegenspreken of Jezus zijn discipelen toestond om een staf mee te nemen op hun reis of niet. Het probleem is er een van vertaling.

In Matteüs lezen we de vertaling van het Griekse woord “ktesthe”, wat vertaald is als “Neem in je beurs geen gouden, zilveren of koperen munten mee, ... en geen stok”. Volgens een Grieks woordenboek betekent dit woord “verkrijgen, verwerven, voorzien, door koop of anderszins” (Robinson, Lexicon of the New Testament). Daarom zei Jezus in Matteüs: “Verwerf niet iets extra op wat je reeds hebt. Ga zoals jij bent”.

Matteüs 10 en Marcus 6 zijn het erover eens dat Jezus zijn discipelen gebood om geen extra bagage mee te nemen. Lucas 9:3 is het gedeeltelijk met de bewoording van Marcus 6:8 eens, door het werkwoord in het Grieks (“nemen”) te gebruiken; maar dan, zoals Matteüs toevoegt “geen staf, geen buidel, geen brood, geen geld”. Echter, Matteüs 10:10 sluit in wat blijkbaar een verdere verheldering was: zij moesten geen staf verwerven als deel van hun speciale bagage voor de rondreis. Marcus 6:8 lijkt aan te duiden dat dit niet noodzakelijkerwijs het wegdoen van enig staf betreft, die zij reeds in hun bezit hadden en waarmee zij met Jezus in het land reisden.

Echter, dit is geen definitief antwoord, slechts een mogelijke uitleg. Dit triviale verschil heeft geen effect op de substantiële overeenstemming van de evangeliën. We zouden het niet erg vinden als dit een tegenstrijdigheid was of is, want we hebben niet dezelfde kijk op de evangeliën als een moslim over de koran wordt geleerd. En als dit het toppunt van de bijbelse tegenstrijdigheden is wanneer men zegt dat de bijbel “vol van tegenstrijdigheden” en “totaal gecorrumpeerd” is, dan zijn zulke mensen misleid. Als inderdaad de christelijke schrijvers en vertalers de oorspronkelijke evangeliën wilden wijzigen, dan zou deze “tegenstrijdigheid” er niet geweest zijn. Het is een teken van de authenticiteit van de tekst, als een menselijk verslag van wat er plaats vond, en een duidelijk teken dat de tekst niet met opzet gecorrumpeerd is.

41. Herodes dacht wel (Matteüs 14:2; Marcus 6:16) of niet (Lucas 9:9) dat Jezus Johannes de Doper was?

(Categorie: de tekst verkeerd gelezen)

Er is geen tegenstrijdigheid hier. In Lucas 9:9 vraagt Herodes wie die ongelofelijke persoon kon zijn aangezien Johannes dood was. In Matteüs 14:2 en Marcus 6:16 geeft hij zijn antwoord: na het beschouwen wie Jezus kon zijn, concludeerde hij dat hij Johannes de Doper moest zijn, opgestaan uit de dood. Op het tijdstip dat Herodes werkelijk Jezus ontmoette, bij zijn proces, kon hij niet nog hebben gedacht dat hij Johannes was (Lucas 23:8-11). Als dat het geval was, had hij hoogst waarschijnlijk meer over hem gehoord en had hij Johannes’ beweringen over het voorbereiden op degene die moest komen begrepen (Johannes 1:15-34). Hij zou wellicht gehoord hebben dat Jezus door Johannes gedoopt was, daarmee sluit dit de mogelijkheid uit dat zij dezelfde persoon waren.

42. Johannes the Doper herkende Jezus voordat hij gedoopt werd (Matteüs 3:13-14) of niet (Johannes 1:32-33)?

(Categorie: de auteurs bedoeling verkeerd begrepen)

Johannes’ uitspraak in Johannes 1:33 dat hij Jezus niet zou kennen behalve wanneer hij de Geest op hem zou zien neerdalen, kan betekenen dat Johannes niet zeker zou weten zonder dit definitieve teken. Johannes was vervuld met de heilige Geest van voor zijn geboorte (Lucas 1:15) en we hebben een verbazingwekkende herkenning van Jezus gezien zelfs toen Johannes in de moedersschoot was. Lucas 1:41-44 vertelt dat toen Maria Johannes’ moeder bezocht, het geluid van haar begroeting Johannes aanzette, toen nog in de schoot, om op te springen in de herkenning van Maria’s aanwezigheid, als de moeder van de Heer.

Uit deze passage kunnen we ook zien dat Johannes’ moeder kennis had over wie Jezus zou zijn. Het is erg waarschijnlijk dat zij Johannes hierover vertelde toen hij opgroeide (zelfs hoewel het lijkt dat zij stierf toen hij nog jong was).

In het licht van deze vroege kennis en het getuigenis van de heilige Geest in Johannes, is het erg waarschijnlijk dat dit teken van de heilige Geest dat op Jezus ruste op Jezus eenvoudig een zekere bevestiging was van wat hij reeds wist. God nam iedere twijfel weg zodat hij zeker kon zijn dat het niet zijn verbeelding was of iemand anders fout.

43. Johannes de Doper herkende Jezus na zijn doop (Johannes 1:32-33) of niet (Matteüs 11:2)?

(Categorie: de tekst verkeerd begrepen)

In de Johannes 1:29-36-passage is het overduidelijk dat Johannes Jezus herkende. We hoeven hier geen twijfel over te hebben.

Matteüs 11:2 vindt later plaats, en veel dingen zijn er tussentijds gebeurd. Johannes’ oorspronkelijk kennis van Jezus was beperkt en het lijkt er op dat opeenvolgende gebeurtenissen hem wat gedesillusioneerd hebben. Hij wist niet precies welke vorm Jezus’ bediening zou nemen. We worden in Matteüs 3:11, 12 iets verteld wat Johannes wist: “Hij zal jullie dopen met de heilige Geest en met vuur; 12 hij houdt de wan in zijn hand, hij zal zijn dorsvloer reinigen en zijn graan in de schuur bijeenbrengen, maar het kaf zal hij verbranden in onblusbaar vuur.’” Dit is de klassieke portrettering van de messias als de overwinnende koning die Gods oordeel zou brengen op al diegenen die hem verwerpen, de vrede en de gerechtigheid brengend op degenen die hem volgen. Johannes begreep dit klaarblijkelijk.

Echter, de messias werd in de schriften ook geportretteerd als een lijdende dienaar die zou lijden voor Gods volk. Dit wordt duidelijk in Jesaja getoond 53, in het bijzonder vers 12: “Hij droeg echter de schuld van velen en nam het voor zondaars op.”. Johannes begreep dit ook, zoals blijkt in zijn uitspraak in Johannes 1:29: “Daar is het lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt.

Wat soms niet altijd goed begrepen werd, was hoe de twee portretteringen van de messias op elkaar inwerken. Veel dachten dat de messias zijn verschrikkelijke oordelen zou brengen zodra hij kwam. In werkelijkheid zal dit gebeuren wanneer hij weer terugkeert (over zijn terugkomst wordt gezinspeeld in Handelingen 1:11, bijvoorbeeld). Sommigen waren daarom verward, door Jezus’ onwelwillendheid om te handelen als een militaire leider en de natie Israël in die tijd te verlossen van de Romeinse onderdrukking.

Deze verwarring wordt geïllustreerd door Lucas 24:13-33, waar Jezus na zijn opstanding sprak met twee van zijn volgelingen op de weg naar Emmaüs. Hun ogen waren eerst bevangen zodat zij hem niet herkenden (vers 16). Zij vertelden hem hoe zij “Wij leefden in de hoop dat hij degene was die Israël zou bevrijden” (vers21). Zij werden gecorrigeerd in deze hoop, maar faalden in het begrijpen van de eerste fase in Gods verzoeningsproces. Jezus corrigeerde hun misverstand in vers 25 en 26: ‘Hebt u dan zo weinig verstand en bent u zo traag van begrip dat u niet gelooft in alles wat de profeten gezegd hebben? 26 Moest de messias al dat lijden niet ondergaan om zijn glorie binnen te gaan?’

Het is zeer waarschijnlijk dat een overeenkomstige verkeerd begrip Johannes vraag in Matteüs 11:2 deed ontstaan. Ondanks het zo zeker zijn over Jezus’ identiteit als de messias van Israël, hadden verdere gebeurtenissen zijn zekerheid verduisterd. Na van Jezus te verwachten dat hij de Romeinen zou uitwerpen en het koninkrijk van Israël als in de dagen van koning David zou herstellen, had hij daarentegen Jezus gezien ‘prekend en lerend in de steden van Galiléa’ (Matteüs 11:1) zonder een militaire campagne. Johannes vroeg zich zeker af wat er verkeerd was gegaan: had hij rol van de messias verkeerd begrepen, of misschien had hij een grotere fout gemaakt door te denken dat Jezus de messias was. Jezus’ antwoord in Matteüs 11:4-6 maakt het duidelijk:

‘Zeg tegen Johannes wat jullie horen en zien: 5 blinden kunnen weer zien en verlamden weer lopen, mensen met huidvraat worden gereinigd en doven kunnen weer horen, doden worden opgewekt en aan armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt. 6 Gelukkig is degene die aan mij geen aanstoot neemt.’

Deze activiteiten waren Messiaanse privileges, zoals voorspeld door Jesaja 29:18; 35:5,6; 61:1-3. Hoewel Johannes’ desillusie een natuurlijke menselijke reactie was, was hij de eerste keer juist. Jezus beëindigde zijn antwoord met een vermaning voor Johannes om niet de hoop op te geven. De messias was hier zonder twijfel en alles zou te zijner tijd geopenbaard worden.

44. Wanneer Jezus over zichzelf getuigt, is zijn getuigenis niet waar (Johannes 5:31) of is zijn getuigenis waar (Johannes 8:14)?

(Categorie: de historische context verkeerd begrepen)

Als ik nu over mezelf zou getuigen, dan was mijn verklaring niet betrouwbaar” (Johannes 5:31) vergeleken met “Ook al getuig ik over mezelf, toch is mijn getuigenis betrouwbaar” (Johannes 8:14). Het schijnt een tegenstrijdigheid te zijn, maar alleen als de context wordt ontkend.

In Johannes 5 spreekt Jezus over hoe hij zelf noch de messias noch de Zoon van God kan beweren te zijn, tenzij hij in overeenstemming is met Gods geopenbaarde woord. Dat is, zonder de profetieën waarover in het oude testament gesproken wordt, te vervullen. Echter, als Jezus ze vervulde en door Johannes de Doper geproclameerd werd de messias te zijn over wie de profeten ook spraken als de aankondiger van de messias (zie 34), dan was Jezus inderdaad degene die hij beweerde te zijn, de Zoon van God. Jezus zegt over de joodse geschriften, die zijn luisteraars ijverig bestudeerden: “de Schriften getuigen over mij”.

We lezen in Johannes 8 echter van een iets verschillende setting. Jezus heeft zojuist opnieuw beweerd de messias te zijn door oudtestamentische Messiaanse profetieën aan te halen en die op zichzelf toe te passen (Johannes 8:12, Jesaja 9:2, Maleachi 4:2). “De Farizeeën wierpen tegen: ‘Uw getuigenis is niet betrouwbaar, want u getuigt over uzelf.’” (Vers 13)

Het is volgens deze uitspraak dat Jezus antwoordt: “Ja het is zo”. Waarom? Omdat de Farizeeën een wet uit Deuteronomium 19:15 gebruikten die zegt:“Eén enkel getuigenis dat iemand een overtreding heeft begaan of een misdrijf of wat dan ook, is niet geldig. Een aanklacht krijgt pas rechtsgeldigheid op grond van de verklaring van ten minste twee getuigen.”

Daarom rekten zij de wet uit om de wet meer te laten betekenen dan dat hij werkelijk zegt. In werkelijkheid was het getuigenis van één man geldig – echter niet genoeg om te veroordelen, maar genoeg als het gebruikt werd voor de verdediging om vrijspraak te bepleitten. Deze wet spreekt niet over iemand die zomaar een bewering doet over zichzelf, maar over iemand die in een gerechtshof terecht staat en van een misdaad beschuldigd wordt.

Dus toen Jezus als antwoord tegen hen zei: “al getuig ik over mezelf, toch is mijn getuigenis betrouwbaar” spreekt hij de waarheid aangezien, waar de wet naar verwees, niet direct van toepassing was. Hij zegt ook dat hij precies wist wie hij was, waar zij dit niet wisten. Hij loog niet tegen hen, hij was de zondeloze messias van God. Daarom kon zijn woord worden vertrouwd.

Echter, het is een goed principe om niet iedereen zomaar te geloven die beweert de messias te zijn. Ieder die dat beweerd moet bewijs leveren. Daarom gaat Jezus in Johannes 8 verder met het noemen van het tweede. Dat is, dat hij deze getuigen ook heeft, de getuigen waar de Farizeeën om vroegen. “Wel, ik getuig over mezelf, en de Vader die mij gezonden heeft, getuigt over mij.” (Vers 18).Wat dezelfde afkondiging is als in Johannes 5 dat hij de profetieën die zij kenden, aan het vervullen was (kijk even voordat dit incident plaatsvond in Johannes 7:42 voor meer bewijs).

Er is geen tegenstrijdigheid, maar eenvoudige helderheid en grote diepte die gezien kunnen worden wanneer Jezus in zijn context bezien wordt, in zijn rijke joodse cultuur en setting.

45. Toen Jezus Jeruzalem binnentrad reinigde hij de tempel diezelfde dag (Matteüs 21:12) of niet die dag maar de volgende (Marcus 11:1-17)?

(Categorie: de auteurs bedoeling verkeerd begrepen)

De sleutel voor het begrijpen kan gevonden worden in Matteüs’ gebruik van vertellingen. Soms ordent hij zijn materiaal in thema’s in plaats van strikte chronologische opeenvolging. Zie de volgende vraag (46) voor meer details.

Met dit in het hoofd, is het waarschijnlijk dat Matteüs de reiniging van de tempel samen met de triomfantelijke binnenkomst vertelt, zelfs hoewel de reiniging de volgende dag gebeurde. Vers 12 zegt dat ‘Jezus de tempel binnentrad’ maar zegt niet duidelijk dat het onmiddellijk op de binnenkomst in Jeruzalem volgde. Vers 17 informeert ons dat hij Jeruzalem verliet en naar Bethanië ging, waar hij de nacht doorbracht. Marcus 11:11 liet hem ook die nacht naar Bethanië gaan, maar dit deed hij iedere nacht van die week.

Matteüs 21:23 spreekt uit dat hij naar de tempel was gegaan op een overeenkomstige manier als vers 12, niettemin zegt Lucas 20:1 dat het volgende incident “Op een van de dagen” gebeurde waarmee het aangeeft dat het niet onmiddellijk na het incident met de vijgenboom was.

Volgens deze mogelijke interpretatie, ging Jezus de tempel binnen op de dag van zijn triomfantelijke intocht, keek rond en trok zich terug in Bethanië. De volgende morgen vervloekte hij de vijgenboom op de weg naar Jeruzalem (waarop het begon te verdorren) en reinigde de tempel toen hij daar was. Terugkerend naar Bethanië die avond, waarschijnlijk omdat het donker begon te worden, zou de verdorde vijgenboom niet door de discipelen opgemerkt zijn. Het was slechts de volgende morgen op klaarlichte dag dat zij zagen wat ermee gebeurd was. (Archer 1994:334.335)

46. Matteüs 21:19 zegt dat de boom die Jezus vervloekte onmiddellijk verdorde waar Marcus 11:20 vasthoudt dat hij na één nacht verdorde.

(Categorie: de auteurs bedoeling verkeerd begrepen)

Het verschil gevonden tussen de verslagen van Matteüs en Marcus over de vijgenboom hebben veel te maken met de volgorde die zowel Matteüs als Marcus in zijn materiaal gebruikte. Wanneer we de verteltechnieken van Matteüs in zijn algemeen bestuderen, vinden we (zoals was opgemerkt in 45 hierboven) dat hij soms zijn materiaal in thematische volgorde plaatst in plaats van een strikte chronologische volgorde die vaker karakteristiek is voor Marcus en Lucas.

Bijvoorbeeld, als we kijken naar hoofdstukken 5-7 van Matteüs die de Bergrede behandelen, is het nogal denkbaar dat soms delen van de preek van de Bergrede’s gevonden worden in andere settings, zoals in de zaligsprekingen in Lucas (6:20-49). Matteüs’ neiging was om zijn materiaal in thema’s te groeperen volgens een logische opeenvolging. We vinden een ander voorbeeld hiervan uiteengezet in een serie gelijkenissen over het koninkrijk van hemel in hoofdstuk 13. Wanneer een thema wordt aangesneden, prefereert Matteüs als regel om het volledig te beschrijven,

Wanneer we het vanuit dit perspectief zien, moeten we naar Marcus kijken om de chronologie van een gebeurtenis proberen vast te stellen. In het Marcusverslag vinden we dat Jezus op zowel op Palmzondag als de daaropvolgende maandag naar de tempel ging. Echter in Marcus 11:11-19 wordt duidelijk uitgesproken dat Jezus niet tot maandag de handelaren de tempel uitwierp, nadat hij de verdorde vijgenboom vervloekt had (verzen 12 tot 14).

Conclusie, Matteüs vond in zijn thematische benadering het effectiever om de maandagmiddagactie met de eerste observatie van de zondagmiddag in te sluiten, waar Marcus een strikte chronologische volgorde verkoos. Deze verschillen zijn niet tegenstrijdig, maar laten slechts een verschillende stijl in compositie van iedere auteur zien. (Archer 1982:334-335 en Light of Life III 1992:96-97)

47. In Matteüs 26:48-50 kwam Judas naar voren en kuste Jezus, waar Judas in Johannes 18:3-12 niet dicht genoeg tot Jezus kon komen om hem te kussen.

(Categorie: de tekst verkeerd geciteerd)

Dit is nogal een vreemd lijkende discrepantie van Shabbir, want nergens zegt het Johannesverslag (zoals Shabbir openlijk vasthoudt) dat Judas niet dichtbij genoeg kon komen om Jezus te kussen. Het had daarom niets van doen met of hij hem kuste of niet. Het lijkt dat Shabbir dit als een probleem voorstelt en het dus de tekst oplegt. Het feit dat Johannes de kus niet in zijn verslag noemt, betekent niet dat Judas Jezus niet kuste. Vele malen hebben we gezien dat waar één van de evangelieschrijvers een stuk informatie insluit, dat een ander het eruit laat. Dat betekent niet dat één van hen fout is. Het betekent alleen dat zij , als getuigen, een gebeurtenis door verschillende brillen zien. En dus in hun getuigenis alleen dat wat zij belangrijk vinden opschrijven. (Light of Life III 1992:107)

48. Ontkende Petrus Christus drie keer voor het kraaien van de haan (Johannes 13:38) of drie keer voor de haan twee keer kraaide (Marcus 14:30, 72)?

(Categorie: ontdekking van eerdere manuscripten)

Deze beschuldiging is dat Jezus tot Petrus zei: “nog voor de haan kraait zul jij mij driemaal verloochenen.” (Johannes 13:38) en "juist jij zult me vannacht, nog voor de haan tweemaal gekraaid heeft, driemaal verloochenen." (Marcus 14:30). Echter, wanneer de King James-vertaling de haan in Marcus vόόr Petrus derde ontkenning laat kraaien, is de voorspelling in Johannes niet juist. Het probleem is één van manuscriptbewijs.

Matteüs 26:33-35, 74-75: “nog voor de haan gekraaid heeft, mij driemaal verloochenen.

Lucas 22:31-34, 60-62: “... zal de haan niet kraaien voordat je driemaal geloochend hebt dat je mij kent.

Johannes 13:38: “... nog voor de haan kraait zul jij mij driemaal verloochenen.

Marcus is daarom de uitzondering. Dit komt waarschijnlijk vanwege het feit dat het tweede kraaien om onbekende redenen een latere toevoeging op het oorspronkelijke evangelie is. Sommige vroegere Marcus manuscripten bevatten niet de woorden “een tweede keer” en “tweemaal” in vers 14:72. Evenmin kennen zij het woord “tweemaal” in vers 14:30 en noch laten zij in vers 14:68 de haan voor de eerste keer kraaien zoals de King James-vertaling dat laat doet. Dankzij de helderheid die ons geboden wordt door het hebben van vier verslagen van de gebeurtenis en de vele vroegere manuscripten van het evangelie naar Marcus, zien we hier een foutieve toevoeging.

Echter, een andere uitleg is geloofwaardig als het eerste kraai-vers (68 in de King James-vertaling) niet in de oorspronkelijke tekst stond en de andere verzen (“tweemaal” in 30 en 72) wel, zoals in de New International-vertaling [en NBG’51-vertaling]. Want als een haan meer dan één keer achter elkaar kan kraaien (en vaak doet), zou er geen tegenstrijdigheid zijn (de eerste en tweede kraaien samen genomen, met Petrus die de voorspelling van Jezus over het tweemaal kraaien herinnerde). We mogen er immers zeker van zijn dat als een haan twee keer kraait, hij tenminste eenmaal heeft gekraaid. Marcus sluit daarom slechts meer informatie dan de andere evangelieschrijvers in zijn verslag in.

Hoewel ik niet deskundig ben op het gebied van de manuscripten die voor de King James-vertaling gebruikt werden en niet veel weet waarom latere, accuratere vertalers genoeg manuscriptbewijs hadden om vers 68 en niet de andere verzen weg te laten, denk ik dat de eerste reden waarschijnlijker is.

49. Jezus droeg wel (Johannes 19:17) of niet (Matteüs 27:31-32) zijn eigen kruis?

(Categorie: de teksten verkeerd gelezen of de teksten zijn verenigbaar met een beetje denkwerk)

Johannes 19:17 zegt dat hij zijn eigen kruis naar de schedelplaats droeg. Matteüs 27:31,32 vertelt ons dat hij uitgeleid werd om te worden gekruisigd en dat alleen toen zij op weg naar Golgotha gingen, Simon gedwongen werd het kruis te dragen.

Marcus 15:20,21 is het met Matteüs eens en geeft ons de additionele informatie dat Jezus van de binnenplaats van het paleis (Pretorium) vertrok. Zoals Simon onderweg was, is het duidelijk dat hij die straat aan het passeren was. Dit betekent dat Jezus zijn kruis over een bepaalde afstand, van het paleis tot de straat droeg. Verzwakt door zijn geseling en marteling is het waarschijnlijk dat hij instortte onder het gewicht van het kruis of erg langzaam voortschreed. In ieder geval dwongen de soldaten Simon om het kruis voor hem te dragen. Lucas 23:26 is in overeenstemming, zeggend dat Simon gegrepen werd toen zij Jezus wegleidden.

Dus de tegenstrijdigheid verdwijnt. Jezus begon met het dragen van het kruis en Simon nam het over op een bepaald punt tijdens de reis.

50. Stierf Jezus voor (Matteüs 27:50-51; Marcus 15:37-38) of nadat (Lucas 23:45-46) het gordijn in de tempel was gescheurd?

(Categorie: de tekst verkeerd gelezen)

Na het lezen van de drie passages Matteüs 27:50-51, Marcus 15:37-38 en Lucas 23:45-46, is het niet duidelijk waar de ogenschijnlijke tegenstrijdigheden zijn waar Shabbir opwijst. Alle drie passages wijzen op het feit dat op het moment van Jezus’ dood het gordijn in de tempel scheurde. Het houdt niet stand te concluderen dat, omdat zowel Matteüs als Marcus de gebeurtenis van Christus’ dood voor de scheuring van het gordijn noemen, en Lucas die gebeurtenissen in omgekeerde volgorde noemt, dat zij daarom in tegenspraak zijn, aangezien Matteüs uitspreekt dat de twee gebeurtenissen gebeurden ‘Op dat moment’ en de andere twee passages dit nergens ontkennen.

Zij zijn het allen eens dat deze twee gebeurtenissen om een erg goede reden tegelijkertijd gebeurden; want het gordijn was daar als een barrière tussen God en de mensen. Zijn vernietiging valt samen met de dood van de messias. Sinds de uitsluiting van Adam van Gods aanwezigheid in de hof van Eden wordt de mens voor het eerst de gelegenheid gegeven om opnieuw met hem herenigd te worden.

51. Zei Jezus alles openlijk (Johannes 18:20) of sprak hij in het geheim met zijn discipelen (Marcus 4:34, Matteüs 13:10-11)?

(Categorie: de historische context verkeerd begrepen)

De reden dat men zegt dat Jezus zichzelf tegenspreekt over het spreken van dingen in het geheim of niet, in bijzonder de gelijkenissen, is vanwege een tekort aan tekstuele en culturele contekstualisering. Dit antwoord vereist belangrijke achtergrondinformatie; een gedeelte hoop ik kort hier weer te geven.

Allereerst, wat is een gelijkenis? Het is een verhaal gegeven om op te helderen, om te benadrukken of om een lering te illustreren en geen lering op zichzelf. Jezus was een joodse Rabbi. In Rabbinische literatuur zijn er ongeveer 4000 gelijkenissen opgenomen. Rabbi’s vinden het een goede methode om hun onderwijs in drie delen te verdelen, waarbij het laatste deel typisch twee gelijkenissen is die de eerste twee delen vertegenwoordigen. Jezus gaat verder met deze traditie door een derde van zijn opgeschreven onderwijs in de vorm van gelijkenissen te geven. Hij gebruikte een rijkdom aan beelden die de Israëlieten in die dagen kenden, door gebruikt te maken van gewone motieven zoals planten, dieren, etc. Daarom was de lering van ieder van Jezus’ gelijkenissen helder aan al de luisteraars, wat we in de evangeliën ook zien. Gelijkenissen waren zo rijk en ook zo subtiel dat ze niet alleen de gewone luisteraars helder en eenvoudig een les leerden, maar de geleerden konden ze ook omdraaien in hun gedachten en er meerdere betekenissen uit afleiden. Dus, Jezus ging vaak verder in de uitleg van een gelijkenis tot zijn discipelen, zijn intieme studenten, als antwoord op hun vragen, of om hen verder te instrueren zoals iedere joodse Rabbi deed.

Dit kun je zien wanneer je Marcus 4:34 in zijn context leest: “33 Met zulke en andere gelijkenissen maakte hij hun [de menigten]het goede nieuws bekend, voorzover ze het konden begrijpen; 34 hij sprak alleen in gelijkenissen tegen hen [om de les te verhelderen, te benadrukken of te illustreren], maar wanneer hij alleen was met zijn leerlingen, verklaarde hij hun alles [leerde hen meer, want zij konden meer dan de menigten begrijpen].” (Marcus 4:33-34)

Daarom waren gelijkenissen geen lessen in het geheim. Zij zijn geen esoterische kennis die alleen aan ingewijden gegeven zijn. Het heeft geen betekenis (noch heeft het enig historische grond) te zeggen dat Jezus rondtrok om zijn toehoorders te verwarren. Hij trok rond om mensen te onderwijzen en te instrueren. Dus toen Jezus tijdens proces in het hof (Johannes 18:20) over zijn onderwijs ondervraagd werd, zei hij iets als “Ik onderwees in het publiek – iedereen hoorde mijn woorden. U weet dat ik onderwees. Ik onderwees niet in het geheim.” En hij sprak de waarheid.

Als dit alles waar is, wat zijn deze “geheimen van het koninkrijk van de hemel” waar Jezus over spreekt? Het enige ‘geheim’ (“... de onthulling van het geheim waarover eeuwenlang gezwegen is, maar dat nu is geopenbaard en op bevel van de eeuwige God door de geschriften van de profeten bij alle volken bekend is geworden om ze tot gehoorzaamheid en geloof te brengen" (Romeinen 16:25-26)) is dat Jezus Heer is!

De geheimenis was dat Jezus’ missie door de profeten voorspeld was, dat hij de vervulling van deze profetieën was en de grootste openbaring die ooit aan de mensheid gegeven zou worden. Zijn woorden waren niet alleen om mensen te redden, maar ook om mensen te oordelen. Zodat zij: “zullen goed luisteren maar niets begrijpen, en zullen goed kijken maar geen inzicht hebben.” (Matteüs 13:14) zoals veel van de hoorders van de gelijkenissen ongewillig waren zich te bekeren en zich aan God te onderwerpen.

Veel mensen die van Jezus’ onderwijs genoten, kwamen voor de fijne morele lezingen en de excellente gelijkenissen, maar niet velen volgden hem aangezien de kosten te groot waren (zie Lucas 9:57-61, 14:25-27,33). Echter het waren deze dingen die zijn discipelen begonnen te begrijpen omdat zij Jezus werkelijk volgden. De geheimenis van het koninkrijk van de hemel is wat hij in Matteüs 13:10-11 aan zijn discipelen uitlegde:

16 Gelukkig jullie ogen omdat ze zien, en jullie oren omdat ze horen [in tegenstelling tot de menigten]! 17 Want ik verzeker jullie: vele profeten en rechtvaardigen hebben ernaar verlangd te zien wat jullie zien, maar ze kregen het niet te zien, en te horen wat jullie horen, maar ze kregen het niet te horen. [aangezien zij niet leefden toen Jezus leefde – alle profeten leefden voor hem].

De geheimenis is Jezus is Heer, Jezus is koning, Jezus is messias, Jezus is de ene over wie al de profeten spraken, de redding van de mensheid, Gods grootste openbaring, de alfa en de omega (Openbaring 21:6-8, 22:12-16), de enige weg om in het rechte met God te komen (Johannes 3:36, Romeinen 6:23).

52. Was Jezus aan het kruis (Marcus 15:23) of in het hof van Pilatus (Johannes 19:14) op het zesde uur van de dag van de kruisiging?

(Categorie: de historische context verkeerd begrepen)

Het eenvoudige antwoord hierop is dat de synoptische schrijvers (Matteüs, Marcus en Lucas) een verschillend systeem van het tellen van de uren van de dag gebruikten dan dat door Johannes gebruikt werd. De synoptici gebruiken het traditionele Hebreeuwse systeem, waar de uren vanaf zonsopgang geteld werden (ongeveer 6:00 in moderne tijdsrekening), waardoor de kruisiging om 9:00 uur het derde uur volgens dit systeem is.

Johannes, aan de andere kant, gebruikte de Romeinse civiele dag. Dit beschouwt de dag van middernacht tot middernacht, zoals wij dat vandaag de dag doen. Pliny de Oudere (Natural History 2.77) en Macrobius (Saturnalia 1.3) vertellen ons beiden veel. Dus, doordat Johannes het Romeinse systeem gebruikte, was het proces van Jezus rond het zesde uur (6:00) ‘s nachts in zijn laatste stadium, dat volgens de Hebreeuwse tijdsrekening die de synoptici gebruikten, het eerste uur was. Tussen dit punt en de kruisiging onderging Jezus een brutale afranseling en werd herhaaldelijk door de soldaten in het Pretorium bespot en geslagen (Marcus 15:16-20). De kruisiging zelf gebeurde aan het einde van de het derde uur in de Hebreeuwse tijdrekening, wat het negende in het Romeinse of 9:00 in ons hedendaags denken is.

Dit is niet slechts een nette verdraaiing om van een probleem verlost te zijn, omdat er iedere reden is om te veronderstellen dat Johannes het Romeinse systeem gebruikte, zelfs hoewel hij net zo joods als Matteüs, Marcus en Lucas was. Johannes’ evangelie werd geschreven na de andere drie, rondom 90 na Christus, toen hij in Efeze woonde. Dit was de hoofdstad van de Romeinse provincie van Azië, dus zou Johannes gewend zijn om de dag volgens Romeins gebruik in te delen. Verder bewijs wordt in Johannes 20:19 gevonden: ‘Op de avond van die eerste dag van de week ’. Dit was zondagavond, wat in Hebreeuws denken eigenlijk deel van de tweede dag was omdat iedere dag in dit systeem met zonsondergang begint. (Archer 1994:363-364)

53. De twee dieven met Jezus gekruisigd bespotten Jezus wel (Marcus 15:32) of niet (Lucas 23:43)?

(Categorie: te letterlijke interpretatie)

Deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid vraagt of de beide dieven die met Jezus gekruisigd werden hem bespotten of slechts één van hen. Marcus 15:23 zegt dat beiden het deden. Lucas 23:43 zegt dat één hem bespotte en één Jezus verdedigde. Het is niet erg moeilijk om hier te zien wat aan de gang was. De klaarblijkelijke conclusie is dat beide dieven Jezus in het begin bespotten. Echter, nadat Jezus zei: “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij aan het doen zijn” leek één van de overvallers zijn hart te hebben veranderd. Hij bekeerde zich aan het kruis, terwijl de ander doorging in zijn bespotting.

Er is een les hier die niet over het hoofd gezien moet worden; dat de Heer ons in staat stelt op ieder moment te bekeren, het maakt niet uit welke misdaad of zonde we hebben begaan. Deze twee dieven zijn symptomatisch voor iedereen van ons. Wanneer sommigen van ons geconfronteerd worden met de werkelijkheid van Christus, gaan door hem te verwerpen en te bespotten, terwijl anderen hun zondigheid inzien en om vergeving vragen. Het goede nieuws is dat net zoals de dief aan het kruis, we op ieder moment van die zonde ontlast kunnen worden, zelfs wanneer ‘we de dood in de ogen kijken’.

54. Voerde Jezus op naar het Paradijs op dezelfde dag van de kruisiging (Lucas 23:43) of twee dagen later (Johannes 20:17)?

(Categorie: verkeerd begrepen hoe God in de geschiedenis werkt)

Het idee dat Jezus zichzelf tegenspreekt (of de evangeliën zichzelf tegenspreken) of hij naar het Paradijs na zijn dood aan het kruis was opgevaren of niet, ontstaat vanwege de vooronderstellingen over het Paradijs als ook de noodzaak om te contekstualiseren.

Jezus zei tot de dief aan het kruis: “nog vandaag zul je met mij in het paradijs zijn.” Dit was inderdaad waar. Want de dief moest diezelfde dag sterven op aarde, maar in het paradijs is ieder dag in deze wereld “heden” aangezien de hemel buiten de tijd is.

Jezus zegt tot Maria Magdalena dat hij nog niet naar zijn Vader “opgevaren” was. Echter, dit kan ook vertaald worden als “teruggekeerd” naar zijn Vader.

Jezus was met God, en was God, voor het begin van de wereld (Johannes 1 en Filippenzen 2:6-11). Hij verliet al zijn heerlijkheid en werd geheel God, geheel mens. Later verhief God Jezus opnieuw naar de hoogste plaats, naar de rechterhand van zichzelfzelf (zie Handelingen 7:56). Dit had niet plaats gevonden in Johannes 20:17. Jezus zeggend “Ik ben nog niet opgestegen naar de Vader.” sluit de mogelijkheid niet uit dat hij in de hemel was in “onze tijd” tussen zijn dood en opstanding” (hoewel de hemel buiten de tijd is). Als parallel (hoewel een onvolmaakte) voorbeeld, ik ga naar mijn oorspronkelijke huis en het gebied waar ik opgroeide maar keer daar niet terug. Terugkerend in de zin dat de tijd teruggedraaid wordt.

Echter, een waarschijnlijker uitleg volgt uit de context. Een andere manier om te zeggen: “Hou mij niet vast, want ik ben niet naar mijn Vader opgevaren. Echter ga daarentegen naar mijn broeders...” zou zijn: “Blijf mij niet vast houden Maria – Ik heb je niet geheel verlaten. Jij zult mij opnieuw zien. Echter nu wil ik dat jij naar mijn discipelen gaat om hen te vertellen dat ik spoedig naar mijn Vader ga, maar nu nog niet”.

Zowel de islam als het christelijke geloof kent de opstanding van het lichaam en de tussenliggende toestand. In Lucas stierf Jezus, en zijn geest voer op naar het Paradijs (zie vers 46). In Johannes stond Jezus lichamelijk op, en in die toestand was hij nog niet naar de Vader opgevaren.

Deze tijdfactor maakt dit wat paradoxaal maar de teksten sluiten elkaar niet uit. Er is geen tegenstrijdigheid.

55. Toen Paulus op de weg naar Damascus was zag hij een licht en hoorde een stem. Hoorden degenen die met hem waren de stem (Handelingen 9:7) of niet (Handelingen 22:9)?

(Categorie: het Grieks gebruik verkeerd gebruikt of de tekst is verenigbaar met een beetje denkwerk)

Hoewel hetzelfde Griekse woord (akouo) in beide verslagen is gebruikt, heeft het twee verschillende betekenissen: 1. Een geluid waarnemen en 2. Begrijpen. Daarom is de uitleg helder: zij hoorden iets maar begrepen niet wat het zei. Paulus, aan de andere kant, hoorde het en begreep het. Er is geen tegenstrijdigheid. (Haley p.359). Dat ze het licht zagen is niet in tegenspraak met dat ze "niemand" zagen.

Per definitie kan het woord "akouo" dus twee betekenissen hebben. Als men perse wil blijven vasthouden aan één betekenis, dan is dat gezien de context, niet logisch. Er wordt dus aanvullende i.p.v. contradicterende informatie verschaft. Overigens vertaalt de NIV (New International Version) het als volgt:

I am Jesus of Nazareth, whom you are persecuting, he replied. My companions saw the light, but they did not understand the voice of him who was speaking to me.

Ook de NASB (New American Standard Bible), NIRV (New International Reader's Version) en ESV (English Standard Version) zijn het met deze vertaling eens.

56. Toen Paulus het licht zag en op de grond viel, vielen zijn reisgenoten ook op de grond (Handelingen 26:14) of niet (Handelingen 9:7)?

(Categorie: het Griekse gebruik verkeerd begrepen of de tekst is verenigbaar met een beetje denkwerk)

Er zijn voor dit punt twee mogelijke verklaringen. Het woord ‘stonden’ betekent ook vastgenageld, ter plaatse wortel schieten. Dit is iets dat staande of liggende ervaren kan worden.

Een alternatieve uitleg is deze: Handelingen 26:14 zegt dat het eerste op de grond vallen gebeurde toen het rondom flitste, voordat de stem gehoord werd. Handelingen 9:7 zegt dat de mensen ‘sprakeloos stonden’ nadat de stem gesproken had. Er zou genoeg tijd voor hen zijn om op te staan toen de stem tot Saul sprak, zeker als het geen betekenis voor hen had. Saulus, aan de andere kant, begreep de stem en was zonder twijfel met angst aan de grond genageld omdat hij plotseling realiseerde dat hij lange tijd Gods volgelingen aan het vervolgen en aan het doden was. Hij was in feite God aan het tegenwerken van wie hij dacht dat hij hem aan het dienen was. Deze verschrikkelijke bewustwording hield hem duidelijk langer aan de grond dan zijn reisgenoten. (Haley p.359)

57. Vertelde de stem Paulus wat hij ter plaatse moest doen (Handelingen 26:16-18) of werd hij geboden om naar Damascus te gaan om verteld te worden wat te doen (Handelingen 9:7; 22:10)?

(Categorie: de historische context verkeerd begrepen)

Paulus werd zijn plichten in Damascus verteld zoals we in Handelingen 8 en 22 zien. Echter, in Handelingen 26 is de context verschillend. In dit hoofdstuk maakt Paulus zich geen zorgen over de chronologische of geografische volgorde van de gebeurtenissen omdat hij spreekt tot mensen die zijn verhaal kenden.

In Handelingen 9:1-31 beschrijft Lucas, de auteur van Handelingen, de bekering van Saulus.

In Handelingen 22:1-21 doet Lucas verslag van Paulus die tot de Joden spreekt, die Paulus kenden en die hem lieten arresteren en in de Romeinse legerkazernes in Jeruzalem vasthielden. Hij spreekt tot de Joden van de kazernetrappen en begint met zijn geloofsbrieven als een jood, voordat hij hen een gedetailleerd verslag geeft van zijn ontmoeting met de Heer Jezus Christus en zijn bekering.

In Handelingen 26:2-23 doet Lucas verslag, echter, van de toespraak van Paulus, (die gedurende tenminste twee jaar in de gevangenis zat na zijn arrestatie in Jeruzalem en na zijn toespraak in Handelingen 22). Dit werd aan de Romeinse gouverneur Festus en koning Herodes Agrippa gegeven, beiden waren reeds bekend met de zaak. (Lees de voorafgaande hoofdstukken). Daarvoor hadden zij geen volledige uitleg van Paulus zaak nodig maar een samenvatting. Die Paulus hen ook precies geeft. Paulus onderstreept dit verder door hen te herinneren aan zijn Joodse geloofsbrieven met de zin: “Ik leefde als een Farizeeër” in tegenstelling tot twee zinnen in Handelingen 22:3. Paulus is later in het hoofdstuk ook bewust dat koning Agrippa weet van de dingen die in de verzen 25-27 gebeurd waren.

58. Stierven 24.000 Israëlieten in de plaag te 'Sittim' (Numeri 25:1, 9) of waren het er slechts 23.000 Israëlieten die stierven (1 Korintiërs 10:8)?

(Categorie: het incident met een andere verward)

Deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid vraagt hoeveel mensen aan de plaag stierven die in Sittim (dat incidenteel in Shabbirs pamflet verkeerd gespeld wordt als ‘Shittin’) plaats vond. Numeri 25:1-9 en 1 Korintiërs 10:8 worden gecontrasteerd. Shabbir verwijst hier naar de verkeerde plaag.

Als hij gekeken had naar de context van 1 Korintiërs 10 zou hij opgemerkt hebben dat Paulus naar de plaag in Exodus 32:28 verwees. Deze plaag vond plaats onder de Israëlieten bij de berg Sinaï en niet onder de Moabieten te Sittim (Numeri 25). Bij twijfel zie vers 7 van 1 Korintiërs 10, dat bijna exact citeert uit Exodus 32:6, “Ze gingen zitten om te eten en te drinken, en stonden daarna op om uitbundig feest te vieren.

Nu zijn er die zeggen dat het aantal gesneuvelden in het Exodus 32-verslag 3.000 was (Exodus 32:28), een ander schijnende tegenstrijdigheid. Echter, één die gemakkelijk gecorrigeerd kan worden als je de rest van de tekst leest. De 3.000 doden in vers 28 geven alleen de gesneuvelden weer die door mannen met zwaarden gedood werden. Dit wordt gevolgd door een plaag in vers 35 die de Heer bracht op degenen die tegen hem zondigden: “De HEER strafte het volk, omdat ze het kalf hadden gemaakt, het beeld dat Aäron gegoten had.” Het is deze plaag waar Paulus in 1 Korintiërs 10:8 naar verwijst. (Geisler/ Howe 1992:458-459)

59. Kwamen 70 leden van het huis van Jacob naar Egypte (Genesis 46:27) of waren het 75 leden (Handelingen 7:14)?

(Categorie: de historische context verkeerd begrepen)

Deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid vraagt hoeveel leden van het huis van Jacob naar Egypte gingen. De twee passages die een tegenstelling vormen zijn Genesis 46:27 en Handelingen 7:14. Echter beide passages zijn juist. In Genesis 46:1-27 was volgens vers 26het totale aantal directe afstammelingen dat met Jacob naar Egypte reisde 66 in getal. Dit is omdat Juda in vers 28 van hoofdstuk 46 vooruitgestuurd werd en omdat Jozef en zijn twee zonen reeds in Egypte waren. Echter in vers 27 worden alle leden van de familie inbegrepen, inclusief Jozef, zijn zonen en Juda, in totaal 70 personen, verwijzend naar het totale aantal van Jacobs familie dat in Egypte belandde en niet alleen degenen die met hem naar Egypte reisden.

In de oudere Septuagint en de Dode-Zee-Rol-manuscripten is het aantal in vers 27 vijfenzeventig. Dit is omdat zij ook Jozefs drie kleinzonen en twee achterkleinzonen opgenoemd in Numeri 26:28-37 insluiten, en omdat in tenminste de Septuagint-versie hun namen in Genesis 46:20 worden opgenoemd. Daarom is het Handelingen 7:14-citaat van Stefanus’ toespraak voor zijn martelaarsdood juist, omdat hij uit de Septuagint citeerde.

60. Kocht Judas een akker (Handelingen 1:18) met zijn bloedgeld voor het verraden van Jezus of wierp hij het in de tempel (Matteüs 27:5)?

(Categorie: de auteurs bedoeling verkeerd begrepen)

Deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid vraagt: “Wat deed Judas met het bloedgeld dat hij ontving voor het verraden van Jezus?” In Handelingen 1:18 wordt beweerd dat Judas een akker kocht. In Matteüs 27:5 werd het in de Tempel gegooid waarna vervolgens de priesters het gebruikten om een akker te kopen. Echter, na nauwkeurig onderzoek lijkt de ene passage alleen een samenvatting van de andere te zijn.

Matteüs 27:1-10 beschrijft in detail de gebeurtenissen die plaatsvonden rondom het verraad van Judas, en hun belang voor wat betreft de vervulling van de Schriften. In het bijzonder citeert hij uit de profeet Zacharia 11:12-13 waarvan velen denken dat het verduidelijkingen zijn van de profetieën die in Jeremia 19:1-13 en 32:6-9 gevonden worden.

In de Handelingen 1:18-19-passage geeft Lucas, echter, een korte samenvatting van iets dat de mensen reeds wisten, als een punt van verduidelijking op de toespraak van Petrus (dezelfde situatie zoals we eerder zagen in vraag 57). Dit wordt geïllustreerd door het feit dat hij in vers 19 zegt: “Alle inwoners van Jeruzalem hebben van deze gebeurtenis gehoord”. Ook is het meer dan waarschijnlijk dat het evangelieverslag reeds onder de gelovigen verspreid was op het moment van het schrijven van Lucas. Voor Lucas was het daarom niet nodig om in detail op de feiten van Judas’ dood in te gaan.

61. Stierf Judas door zichzelf op te hangen (Matteüs 27:5) of door zich voorover te storten, waarbij het midden opengereten werd en al zijn ingewanden naar buiten kwamen (Handelingen 1:18)?

(Categorie: de teksten zijn verenigbaar met een beetje denken)

Deze veronderstelde tegenstrijdigheid is gerelateerd aan het feit dat Matteüs in zijn evangelie over Judas spreekt die zichzelf ophangt waar Lucas in Handelingen 1:18 over Judas spreekt die zich voorover stort waarbij zijn ingewanden naar buiten komen. Echter beide verklaringen zijn waar.

Matteüs 27:1-10 noemt het feit dat Judas stierf door zichzelf op te hangen om strikt feitelijk te blijven. Lucas wil, echter, in zijn verslag in Handelingen 1:18-19 het gevoel van afschuw onder zijn lezers oproepen, doordat hij over de akker en over Judas spreekt. Hij ontkent nergens dat Judas stierf door zichzelf op te hangen. Volgens de traditie zou Judas zichzelf hebben opgehangen aan de rand van een klif, boven de vallei van Hinnom. Uiteindelijk knapte het touw, werd doorsneden of ontknoopt en Judas viel op de akker beneden zoals Lucas het beschrijft.

62. Wordt de akker ‘bloedakker’ genoemd omdat de priester het met bloedgeld kochten (Matteüs 27:8) of vanwege Judas’ bloederige dood (Handelingen 1:19)?

(Categorie: de bewoording verkeerd begrepen)

Opnieuw, kijkend naar dezelfde twee passages als de laatste twee ogenschijnlijke tegenstrijdigheden vraagt Shabbir waarom de akker waar Judas begraven werd, bloedakker werd genoemd. Matteüs 27:8 zegt dat het is omdat het met bloedgeld was gekocht, terwijl, volgens Shabbir, Handelingen 1:19 zegt dat het was vanwege de bloederige dood van Judas.

Echter beide passages zijn het erover eens dat het zo was omdat het met bloedgeld was gekocht. Handelingen 1:18-19 start door te zeggen: “Van de beloning voor zijn schanddaad kocht hij een stuk grond”. Dus begint het met de veronderstelling dat de akker met het bloedgeld gekocht was, en beschrijft de auteur vervolgens Judas bloederige einde op dat stuk land met de intentie om weerzin op te wekken voor wat er gebeurd was.

63. Hoe kan de losprijs die Christus aan allen geeft, die goed is (Marcus 10:45; 1 Timoteüs 2:5-6), dezelfde zijn als de losprijs voor de trouweloze (Spreuken 21:18)?

(Categorie: verkeerd begrepen hoe God in de geschiedenis werkt)

Deze tegenstrijdigheid vraagt: “Wie is een losprijs voor wie?” Shabbir gebruikt passages uit Marcus 10:45 en 1 Timoteüs 2:5-6 om te laten zien dat het Jezus is die een losprijs voor allen is. Dit wordt vergeleken met Spreuken 21:18 dat spreekt van “Goddelozen zijn het losgeld voor rechtvaardigen, oprechten worden vrijgekocht, trouwelozen niet.

Er is geen tegenstrijdigheid hier omdat zij spreken over twee verschillende soorten losprijs. De ene losprijs is een betaling door één partij aan een andere. Het kan gedaan worden door een goed persoon voor anderen, zoals we Christus zien doen voor de wereld, of het kan gedaan worden door slechte mensen als betaling voor het kwaad dat zij gedaan hebben zoals we in de Spreukenpassage zien.

De veronderstelling die door Shabbir in de Marcus- en 1 Timoteüs-passages wordt gemaakt is dat Jezus goed was en daarom geen losgeld kon zijn voor de onrechtvaardigen. In deze vooronderstelling laat hij de islamitische ontkenning zien dat iemand voor de zonden van een ander kan betalen, of een losprijs voor een ander kan zijn. Hij moet deze interpretatie niet de bijbel opleggen. Christus als losprijs voor velen wordt helder door de bijbel geleerd. Galaten 3:13-114 en 1 Petrus 2:23-25 spreken van Jezus die een vloek voor ons wordt. Daarom heeft Jezus zelfs deze spreuk vervuld.

Opnieuw steunt Shabbirs veronderstelling op uit de context genomen citaten. De Marcus 10:45-passage begint met Jezus die zegt: “want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen.” Dit zei Jezus omdat de discipelen aan het ruziën waren over het feit dat Jacobus en Johannes Jezus benaderden over het zitten aan zijn rechter- en zijn linkerzijde wanneer Christus in zijn heerlijkheid kwam. Hier profeteert Jezus opnieuw zijn aanstaande dood en de reden ervoor, dat hij de losprijs zou zijn die de zonde van alle mensen zou verzoenen.

In 1 Timoteüs 2:5-6 spreekt Paulus:

5 Want er is maar één God, en maar één bemiddelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, 6 die zichzelf gegeven heeft als losgeld voor allen, als het getuigenis voor de vastgestelde tijd.

Dit komt midden in een passage die de vroege kerk instrueert inzake het aanbidden van God. Deze twee verzen geven de reden en de betekenis van het aanbidden van God aan. Door het verlossende losgeld door God gegeven, door het verzoenende werk aan het kruis van de middelaar Jezus Christus, mag God opnieuw die reddende relatie met de mens hebben.

De Spreuken 21:18-passage spreekt echter van de losprijs die God betaalde via Egypte in de uittocht van Israël uit Egypte, zoals onderstreept wordt in het boek Jesaja, in het bijzonder in hoofdstuk 43:3:

Want ik, de HEER, ben je God,
de Heilige van Israël, je redder.
Voor jou geef ik Egypte als losgeld,
Nubië en Seba ruil ik in tegen jou.

Dit beeld wordt verder in de verzen 16 en 17 van hetzelfde hoofdstuk onderstreept. Dit heeft ook enig grond in het boek Exodus 7:5; 8:19; 10:7; 12:33. Hoofdstukken 13 en 14 wijzen in het bijzonder hiernaar. Zoals de geschiedenis ons in de bijbel beschrijft, was het door deze handeling dat het oude verbond tussen God en het koninkrijk van Israël aangegaan werd.

64. Is elk van God ingegeven woord nuttig (2 Timoteüs 3:16) of niet nuttig (Hebreeën 7:18)?

(Categorie: verkeerd begrepen hoe God in de geschiedenis werkt)

De beschuldiging is dat de bijbel zegt dat de gehele Schrift nuttig is als dat hij ook zegt dat een eerder gebod zwak en nutteloos is, en daarin ligt de tegenstrijdigheid. Dit is een contextueel probleem en ontstaat door onwetendheid van wat God door de profeten beloofde te doen wat betreft de twee verbonden die hij instelde.

Vanwege beperkte ruimte kan deze mooie zaak hier niet uitgebreid behandeld worden. Echter, enig achtergrondinformatie zal aan de lezer gegeven moeten worden die onbekend met de bijbel is, om te begrijpen wat we hier aan het zeggen zijn. Om dit te illustreren zal ik een parallel met vraag 92 trekken die spreekt van de rijkdom achter veel van de Hebreeuwse woorden die in de bijbel gebruikt worden. In het bijzondere geval de mogelijkheid die we hebben om het woord ‘niham’ te interpreteren als ‘van gedachten veranderen’, ‘berouw tonen’ of ‘gegriefd zijn’ (zie de vraag voor een verdere uiteenzetting van de context).

Gods woord komt duidelijk van hem alleen, en is inderdaad nuttig om te onderrichten, om te weerleggen, om te verbeteren en om op te voeden zoals 2 Timoteüs zegt. Dat is een algemene uitspraak die verwijst naar alles dat van God komt.

Hebreeën hoofdstuk 7 spreekt van een bijzonder bevel gegeven aan een bijzonder volk op een specifieke tijd, het offersysteem in de Tabernakel en later de Tempel in Jeruzalem. God stichtte in zijn verbond met zijn volk Israël een systeem waarin zij offers zouden brengen. Dieren werden gedood zodat God hun zonden zou vergeven; in het bijzonder wat God in Leviticus hoofdstukken 4 tot 6 het “zondoffer” en het “schuldoffer” noemt.

Dit concept van vervangingsdood is vreemd voor de islam, maar is fundamenteel voor bijbels jodendom en het christelijke geloof. Verzoening voor zonde moet plaatsvinden. De straf van zonde is de dood, en iemand moet de prijs betalen. Er is geen vergeving voor zonde zonder het vloeien van bloed, want God vraagt gerechtigheid. Hij kan het niet eenvoudig negeren want dat zou niet rechtvaardig zijn.

God vestigde inderdaad dit systeem van verzoening zoals het oude testament laat zien door 79 keer te verwijzen naar de noodzaak van verzoening! Echter, het beschrijft ook God die zegt: “31 De dag zal komen – spreekt de HEER – dat ik met het volk van Israël en het volk van Juda een nieuw verbond sluit, 32 een ander verbond dan ik met hun voorouders sloot toen ik hen bij de hand nam om hen uit Egypte weg te leiden. Zij hebben dat verbond verbroken, hoewel ze mij toebehoorden – spreekt de HEER. 33 Maar dit is het verbond dat ik in de toekomst met Israël zal sluiten ” [dat wil zeggen bij de berg Sinaï waar hij het eerste verbond aan het volk van Israël gaf direct nadat hij hen uit Egypte redde] (Jeremia 31:31-33). De reden die God geeft is dat mensen niet trouw tot het verbond bleven. Het nieuwe verbond zal anders zijn zoals God zei: “Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en hem in hun hart schrijven.” (vers 33). Hij zegt ook dat dit nieuwe verbond een eens-voor-altijd betaling voor hun zonden zal vereisen, in tegenstelling tot het vorige verbond (Jeremia 31:34, Daniël 9:24-25).

God spreekt ook in het oude testament van de messias die dit zou bewerkstelligen. Een messias niet van de Levitische priesterschap, maar een volmaakte man van de stam van Juda die een priester voor God zou zijn. Hij, de messias, zou het offer zijn dat in één keer voor alle zonde zou betalen en zou God niet benaderen op verdienste van afkomst (zoals met de Levitische priesters), maar op zijn eigen verdienste, zijnde gelijk aan God, volmaakt. Als mensen deze messias volgen en zijn betaling aanvaarden voor de straf voor de zonde van hen, dan zal God de wet in hun hoofden en harten schrijven, en God kan genadig voor hen zijn aangezien aan zijn gerechtigheid voldaan is. Dan kunnen zij ook dicht tot God komen, want God wil in relatie met zijn schepping zijn (Genesis 3:8-11) en het is alleen de zonde die dat verhindert.

Dit is duidelijk nogal omvattend en alleen een uitgebreide lezing van het oude testament legt het voldoende uit. Alle schrift is nuttig, inclusief dat aangaande het offersysteem. Echter, God beloofde ook in de bijbel om een vernieuwd verbond met zijn volk aan te gaan. Hierin werd het oorspronkelijke systeem vervangen door het volmaakte offer van de messias Jezus.

Veel geschriften beschrijven deze messias die dit nieuwe verbond zou brengen. Hierin maakt God “zijn [de messias’] leven een schuldoffer” en we worden verteld “Om onze zonden werd hij [de messias] doorboord, om onze wandaden [zonde]gebroken. Voor ons welzijn werd hij getuchtigd.” Zie Jesaja hoofdstuk 53.

Je kunt de prijs voor je zonde betalen als je wilt – het zal je je eeuwig leven kosten. Je zult sterven voor je eigen zonde en naar de hel gaan. Of, vanwege de liefde van God, kan de messias die voor jou betalen, en worden “doorboord” als vervanging voor jou, dat jou vrede met God zal brengen. Dan zal God je toestaan om de hemel voor eeuwig binnen te gaan aangezien aan zijn gerechtigheid is voldaan. Want zoals Johannes de Doper zei toen hij Jezus zag: “Daar is het lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt.”, zei hij ook: “Wie in de Zoon gelooft heeft eeuwig leven, wie de Zoon niet wil gehoorzamen zal dat leven niet kennen; integendeel, Gods toorn blijft op hem rusten.” (Johannes 1:29, 3:36)

God leert dat hij dit zal doen. Het werd vervuld in de dood en opstanding van de messias, Jezus, PRECIES zoals het oude testament zei dat het zou gaan gebeuren, en het nieuwe verbond werd aangegaan. Zonde werd eens voor altijd betaald door het “lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt” zoals Johannes de Doper aankondigde toen hij Jezus zag (zie 34 en 44). Hij is degene die God beloofde. Dus door zijn dood werd het oude systeem van offeren, het keer op keer geven van dieren, overbodig. Gods alternatief, dat groots superieur en omvattend is, verklaarde God zelf het vorige systeem verouderd (Hebreeën 8:7-13).

Dus, zoals verheldering 92, veranderde God niet van gedachten wat betreft zijn plan om mensen in staat te stellen in het recht met hem te komen. God is geen man die van gedachten zou veranderen. Het was zijn bedoeling en plan van het begin af aan om dit nieuwe verbond aan te gaan als een vervulling van het oude, zoals het oude testament laat zien. Een bijkomend punt moet hier behandeld worden. Deze ceremoniële wetten waren alleen voor de Israëlieten noodzakelijk, aangezien zij degenen waren die binnen de richtlijnen, verordeningen en decreten opereerden van het Mozaitische verbond. Ieder heiden, of niet-Israeliet, die zich wenste te bekeren tot het Jodendom, was verplicht om deze verbondsverordeningen ook te gehoorzamen. Echter, christenen zijn geen bekeerlingen tot het jodendom. Zij zijn gelovigen in Jezus, Gods messias, de Redder. Zij handelen binnen de context van een “nieuw verbond”, dat in Jezus’ bloed aangegaan werd door zijn verzoenend offer en niet binnen het oude verbond dat God bij de berg Sinaï met Israël aanging. Binnen dit nieuwe verbond hebben christenen ook geboden, en op enige wijze hebben die alle verband met wat in het oude testament geschreven staat, maar nu in een geheel nieuwe context, die van vervulling. Dus is er een duidelijke lijn van continuïteit, openbaring en vernieuwing tussen de verbonden, nieuw en oud – omdat zowel Israël als het christelijke geloof de messias gemeenschappelijk heeft, en het de Hebreeuwse Schriften waren die hij vervulde. Daarom zijn alle Schriften nuttig om te studeren, om te weten waar we vandaan komen, en waar we naartoe gaan. Echter niet ieder gebod, verordening of decreet in het oude testament is op de christenen op dezelfde wijze van toepassing als het op Israël was (of is). Hoewel we veel gemeenschappelijk hebben, hebben we verschillende verbonden, een nieuw verbond, waar hedendaagse joden kennis van moeten nemen en in moeten stemmen, aangezien het alles vervult waar zij naar uitkijken en op blijven hopen.

Opmerking: een parallel hieraan, hoewel een onvolmaakte, kan getrokken worden voor de moslim uit de koran, te weten: Soera 3:49-50. Jezus komt en zegt tot het volk Israël “Ik ben tot u gekomen om de Wet te bekrachtigen die voor mij was. En om voor u wettig te maken wat eerder voor u verboden was”, of “om halal te maken wat haram was”. Volgens deze soera kwam hij en bevestigde hij de wet die God aan hen gegeven had, en hij maakte sommige zaken voor hen geoorloofd die God eerder verboden had. Dit is volgens de bijbel niet waar in de context van deze “tegenstrijdigheid” en kan niet van het jodendom en christendom worden gezegd. Het is echter slechts een parallel om te laten zien dat de koran ook van zulke zaken getuigt.

65. Waren de precieze woorden van het opschrift aan het kruis (Matteüs 27:37, Marcus 15:26, Lucas 23:38, en Johannes 19:19) verschillend?

(Categorie: de tekst verkeerd gelezen)

Deze schijnbare tegenstrijdigheid behelst de vraag: ‘Wat was de precieze bewoording aan het kruis?’ Er wordt geargumenteerd dat Matteüs 27:37, Marcus 15:26, Lucas 23:38 en Johannes 19:19 allen verschillende woorden hebben die boven Jezus’ hoofd geplaatst werden toen hij aan het kruis hing. Dit kan beter begrepen worden door te kijken naar Johannes 19:20 dat zegt:

Het stond er in het Hebreeuws, het Latijn en het Grieks, en omdat de plek waar Jezus gekruisigd werd dicht bij de stad lag, werd deze inscriptie door veel Joden gelezen.

Het is interessant dat van Pilatus gezegd wordt, het opschrift geschreven te hebben en mogelijk in ieder van de talen verschillende dingen geschreven te hebben vanwege zijn beheersing van die talen. De hoofdbeschuldiging die tegen Jezus in vier evangeliën naar voren wordt gebracht is, dat hij beweerde de ‘Koning van de Joden’ te zijn. Als dit in één van de verslagen zou missen, dan zou hier mogelijk een tegenstrijdigheid zijn; maar dit is niet het geval. Voor een verdere uitleg hiervan zie Archers uitleg. (Archer 1982:345-346).

66. Wilde Herodes Johannes de Doper doden (Matteüs 14:5) of was het zijn vrouw Herodias (Marcus 6:20)?

(Categorie: de auteurs bedoeling verkeerd begrepen)

De veronderstelde tegenstrijdigheid waar Shabbir opwijst is: “Wilde Herodes Johannes de Doper doden?” De passages die door Shabbir gebruikt worden om zijn vermoeden te promoten zijn Matteüs 14:5 waar het schijnt te zeggen dat Herodes dit deed, en Marcus 6:20 waar Shabbir suggereert dat Herodes hem niet wilde doden. Echter, de passages in kwestie zijn complementaire passages.

Wanneer we kijken naar het gehele verhaal zien we dat Matteüs 14:1-11 en Marcus 6:14-29 elkaar nergens tegenspreken. Dit lijkt op een overeenkomstige zwakke poging om een tegenstrijdigheid in de bijbel te vinden als nummer 50. In beide passage heeft Herodes Johannes gevangen genomen vanwege zijn vrouw Herodias. Daarom is de onderliggende invloed van Herodias op Herodes de belangrijke factor in de onthoofding van Johannes. Marcus is in zijn verslag gedetailleerder dan Matteüs, wiens evangelie gedacht wordt later geschreven te zijn, omdat Matteüs geen tijd wil verspillen aan oude zaken wanneer die reeds in het Marcus-evangelie beschreven staan. Merk ook op dat Marcus nergens beschrijft dat Herodes Johannes niet wilde doden, maar zegt dat Herodes bang voor hem was, vanwege Johannes’ rechtvaardigheid en heiligheid, en, zoals Matteüs toevoegt, de invloed van Johannes op de mensen.

67. Was de tiende discipel van Jezus op de lijst van de twaalf Thaddéüs (Matteüs 10:1-4; Marcus 3:13-19) of Judas, zoon van Jacobus (Lucas 6:12-16)?

(Categorie: de historische context verkeerd begrepen)

Beide kan correct zijn. Het was niet ongewoon voor mensen van die tijd om meer dan één naam te gebruiken. Simon, of Cephas werd ook Petrus genoemd (Marcus 3:16), en Saulus werd ook Paulus genoemd (Handelingen 13:9). In geen van deze gevallen wordt de indruk gewekt dat één van beide namen exclusief gebruikt. Hun twee namen waren uitruilbaar.

68. Was de man die Jezus zag zitten in het tollenaarskantoor en die hij riep om zijn discipel te zijn Matteüs (Matteüs 9:9) of Levi (Marcus 2:14; Lucas 5:27)?

(Categorie: de historische context verkeerd begrepen)

Het antwoord op deze vraag is precies hetzelfde als het vorige omdat beide schriften correct zijn. Matteüs werd ook Levi genoemd, zoals de geschriften hier getuigen.

Het is wat amusant te horen dat mijnheer Ally zoveel aandacht voor deze gewoonte vraagt. In het debat in Birmingham, Engeland in februari 1998, voelde hij zich vrij om onder een alternatieve naam zich te vermommen om een oneerlijk voordeel te verkrijgen op zijn tegenstander mijnheer Smith. Door zijn identiteit te verbergen ontnam hij mijnheer Smith de voorbereiding waar die laatste recht op had. Nu hier, hij vindt een tegenstrijdigheid wanneer personen in Palestina in de eerste eeuw of de ene of de andere hun namen gebruiken, een praktijk die noch verboden noch misleidend is.

Er zijn volmaakte legitieme redenen voor het gebruiken van een alternatieve naam. Echter, in het licht van mijnheer Ally’ oneerlijke en bedrieglijke praktijk hierboven uiteengezet, is er een zweem van hypocrisie rond deze twee laatste door hem gestelde vragen.

69. Werd Jezus gekruisigd op de dag na de Paasmaaltijd (Marcus 14:12-17) of de dag ervoor (Johannes 13:1, 30, 29; 18:28; 19:14)?

(Categorie: de historische context verkeerd begrepen)

Jezus werd bij daglicht voor de Paasmaaltijd gekruisigd. De reden waarom Marcus lijkt te zeggen dat het erna was, is één van cultuur en context.

Het bewijs uit de evangeliën dat Jezus stierf op de vooravond van het Pascha, wanneer de paasmaaltijd na zonopkomst gegeten zou worden, is erg degelijk. Voor we delven (al is het kort) in de zaak, is het opmerkelijk dat Marcus 14 beschrijft dat Jezus het Pascha niet met zijn discipelen eet.

Lucas 22:1 zegt dat het was “Het feest nu der ongezuurde broden”, wat ook “Pascha” wordt genoemd. Zoals de naam suggereert was onderdeel van de Paschamaaltijd om brood zonder gist te eten. Het is een gebod dat Joodse mensen zelfs vandaag de dag houden, want God maakt het extreem duidelijk: “eet ongedesemd brood... wie op een van die zeven dagen iets eet dat zuurdesem bevat, moet uit de gemeenschap van Israël gestoten worden. ... Eet niets dat met zuurdesem bereid is; eet uitsluitend ongedesemd brood, waar jullie ook wonen.” Zie ook Exodus 12:1-20.

Het Griekse woord voor “ongezuurde broden” is ‘azymos’. Dit is het woord door Marcus gebruikt in “het Feest van de Ongezuurde Broden”, hoofdstuk 14 vers 12. Het Griekse woord voor normale broden (met gist) is ‘artos’. Alle evangelieschrijvers, inclusief Marcus, zijn het erover eens dat in zijn laatste maaltijd met zijn discipelen het brood dat zij aten artos was, met andere woorden een brood met gist. “Terwijl ze aten, nam hij een brood [artos], sprak het zegengebed uit, brak het brood, deelde het uit en zei: ‘Neem hiervan, dit is mijn lichaam.’” Marcus 14:22. Het is daarom erg waarschijnlijk dat deze maaltijd geen Paasmaaltijd was. Het gebruik van de verschillende woorden in dezelfde passage suggereren dit sterk, want het zou voor hen ondenkbaar zijn om iets te eten dat God verboden had te eten (brood met gist – artos), en niet te eten wat zij geboden werden te eten (ongezuurde broden – azymos).

Daarom, als dit waar is, wat bedoelt Marcus dan in de verzen 12-17? Allereerst lezen we: “wanneer het pesachlam wordt geslacht”. Exodus 20:1-8 zegt dat dit moet gebeuren op de 14 e dag van de joodse maand Nisan. Echter, er was onenigheid wanneer deze dag was, vanwege het debat over verschillende kalenders die gebruikt werden voor het berekenen van feestdagen. Het is mogelijk dat tijdens Jezus’ leven verschillende tradities in zwang waren. Dus mag het inderdaad voor sommigen “gewoon” zijn om het lam te slachten op die dag, hoewel velen, waarschijnlijk de meeste mensen, het Pascha de volgende avond vierden.

Ten tweede, de discipelen vragen Jezus: “Waar wilt u dat wij gaan en de voorbereidingen voor u doen om het Pascha te eten?” Zij hadden geen idee dat Jezus zijn leven zou geven voor de zonden van de wereld zoals het Pascha-lam van Exodus 20 de Israëlieten spaarde van Gods toorn op Egypte. Jezus had het hun uitgelegd, maar zij begrepen het niet vanwege vele redenen, waaronder de uitbundige begroeting door de mensen van Jezus als de messias tijdens de Triomfantelijke Intocht, die nog ‘in hun oren galmde’. Hij beschrijft niet dat hij het met hen zou eten. Hij wilde het, maar hij wist dat hij het niet zou doen. Er is geen ruimte voor een dogmatische leerstelling dat het Pascha op dezelfde dag als de dag waarop de ruimte gehuurd of voorbereid werd, moest worden genuttigd. Inderdaad, Joodse mensen maakten, vanwege Exodus 12, grondig hun huizen klaar voor het Feest van de Ongezuurde Broden.

Ten derde, op bepaalde manieren hulden de evangeliën het laatste avondmaal in termen van vervulling. Bijvoorbeeld Lucas 22 beschrijft dat Jezus zegt dat hij verlangd had om “deze” Paasmaaltijd met hen te eten. Dus zegt Lucas dat het de Paasmaaltijd was? Het is betwijfelbaar onder andere redenen, vanwege hetzelfde gebruik van artos en azymos. Jezus maakte zijn laatste avondmaal een soort van Paasmaaltijd (maar geen echte). Hij wilde deze bijzondere broederschap met zijn discipelen, zijn vrienden, hebben, pijnlijk bewust van de smart waar hij slecht enkele uren later door zou gaan. Hij wilde ook zijn discipelen laten zien dat het Pascha over hem sprak; dat hij het offer was dat het nieuwe verbond zou brengen dat God had beloofd (zie vraag 64 en 34) net zo als de lammeren die gedood werden 1500 jaar eerder om het volk Israël van Gods toorn te behoeden. Hij illustreerde door de maaltijd dat hij het “Daar is het lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt.” is, zoals Johannes de Doper Jezus noemde (Johannes 1:29). Hij wilde het met hen eten want hij zegt: “ik zal geen pesachmaal meer eten voordat het zijn vervulling heeft gevonden in het koninkrijk van God.” (Lucas 22:16). Zijn komende dood was zijn vervulling: “... omdat ons pesachlam, Christus, is geslacht.” (1 Korintiërs 5:7).

Als dit begrip correct is (één van de twee haalbare verklaringen waar ik voor koos dankzij mijn onderzoek), dan is er geen tegenstrijdigheid. Jezus stierf vόόr de paasmaaltijd.

70. Bad Jezus zowel tot de Vader (Matteüs 26:39; Marcus 14:36; Lucas 22:42) of niet (Johannes 12:27) om de kruisiging te voorkomen?

(Categorie: de tekst verkeerd begrepen)

Deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid vraagt: ‘Bad Jezus tot de Vader om de kruisiging te voorkomen?’ Matteüs 26:39; Marcus 14:36 en Lucas 22:42 worden verondersteld te betekenen dat hij dit deed. Johannes 12:27, echter, lijkt te zeggen dat hij dit niet deed.

Dit is een nogal zwakke poging voor een tegenstrijdigheid en opnieuw steunt geheel op het voorbij gaan aan de kracht van de lezer. Matteüs 26:39, Marcus 14:36, en Lucas 22:42 zijn parallelle passages die plaats vonden in het Hof van Gethsémane vlak voor de arrestatie van Jezus. In al deze passages vraagt Jezus nooit om de kruisiging te voorkomen maar geeft uitdrukking van zijn angsten voor de moeilijkheden, pijn en lijden die hij zal ervaren gedurende de te komen uren, in de vorm van verzoekingen, klappen, zweepslagen, eenzaamheid en vervreemding van de mensen en God aan het kruis, de beproeving van de kruisiging zelf en de aanstaande triomf over satan. Wat belangrijker is, is dat hij echter vraagt dat Gods wil uitgevoerd zal worden wetend dat dit de manier is waarop hij zal sterven en opnieuw zal opstaan, om hierdoor alle zonden van de wereld te verzoenen.

Johannes 12:27 is van een totaal verschillende orde, één dat plaats vindt voor de omstandigheden hierboven omschreven. Het wordt gezegd toen Jezus sprak tot een menigte mensen gedurende het Paasfeest in de tempel te Jeruzalem (in feit zelfs voor de verzameling van de twaalf met Jezus in de opperkamer). Bij deze gebeurtenis zegt Jezus iets in overeenstemming met de andere passages hierboven genoemd:

Nu ben ik doodsbang. Wat moet ik zeggen? Vader, laat dit ogenblik aan mij voorbijgaan? Maar hiervoor ben ik juist gekomen. 28 Laat nu zien hoe groot uw naam is, Vader.’

Opnieuw worden we herinnerd dat hij zich bezorgd voelt. Hij weet dat gebeurtenissen snel rondom hem aan het ontvouwen zijn. Niettemin, wordt deze uitspraak gedaan als antwoord op enkele Grieken die juist iets van Jezus via zijn discipelen vroegen. Waren zij daar om hem een uitweg te geven voor de te komen moeilijkheden? Waarschijnlijk, maar Jezus wil hen niet ontmoeten en antwoordt hun verzoek inderdaad op deze manier. Is het erg aannemelijk dat deze man de kruisiging wil voorkomen? Ik denk van niet!

71. Ging Jezus drie keer weg van zijn discipelen weg om te bidden (Matteüs 26:36-46; Marcus 14:32-42) of één keer (Lucas 22:39-46)?

(Categorie: de teksten zijn verenigbaar met een beetje denkwerk)

Shabbir vraagt hoeveel keren verliet Jezus de discipelen om alleen te bidden in het Hof van Gethsémane in de nacht van zijn arrestatie. Volgens Matteüs 26:36-46 en Marcus 14:32-42 drie keer, volgens Lucas 22:39-46 slechts één keer. Echter opnieuw is er geen tegenstrijdigheid zodra je realiseert dat de drie passages complementair zijn.

Merk op dat de Lucaspassage nergens uitspreekt dat Jezus de discipelen niet drie keer verliet om te gaan bidden. Omdat hij niet de drie keren noemt, betekent niet dat Jezus dat niet deed. Kennelijk vond Lucas dit feit niet relevant voor zijn verslag. We moeten onthouden dat het evangelie volgens Lucas het derde evangelie is dat chronologisch gezien op papier gezet is, daarom zou het voor hem geen betekenis hebben om informatie te herhalen die in de andere twee evangeliën gevonden wordt.

72. Toen Jezus weg ging om te bidden, waren de woorden in zijn twee gebeden gelijk (Marcus 14:39) of verschillend (Matteüs 26:42)?

(Categorie: bezig zijn eigen agenda op te leggen)

Deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid die Matteüs 26:36-46 met Marcus 14:32-42 vergelijkt, en in het bijzonder vers 42 met vers 39, is in het geheel geen tegenstrijdigheid. Shabbir stelt de vraag: ‘Wat waren de woorden van het tweede gebed?’ in de Tuin van Gethsémane. Het leunt opnieuw zwaar op de lezer van Shabbirs boek die weinig weet van de genoemde teksten, en op zijn bewoording van de veronderstelde tegenstrijdigheid als verzonnen en misleidend.

Shabbir houdt vast dat in de passage in Marcus de woorden dezelfde waren als het eerste gebed (“dezelfde woorden sprekende” (Marcus 14:39)) Laten we kijken wat Marcus over het tweede gebed in 14:39 zegt:

Weer ging hij weg om te bidden, met dezelfde woorden als daarvoor.

Nergens in dit vers zegt Marcus dat Jezus dezelfde woorden als in het voorgaande gebed bad, maar wat wil hij zeggen is dat de strekking van het gebed dezelfde als daarvoor was, zoals de passage in Matteüs ons laat zien. Wanneer we de eerste twee gebeden in Matteüs (verzen 39 en 42) vergelijken, zien we dat zij in essentie hetzelfde gebed zijn, hoewel niet precies dezelfde bewoording. Vervolgens zegt Matteüs in vers 44 dat Christus opnieuw bad “dezelfde woorden sprekende” Nu volgens Shabbirs waren de twee gebeden verschillend; dus hoe kon Jezus dan dezelfde woorden de derde keer spreken?

Het lijkt dat Shabbir gewoonweg een moslimgebedsformule de passages hierboven oplegt. Je zou dit kunnen verwachten als dit een star geformuleerd gebed was dat dagelijks herhaald moest worden, zoals we dat in de islam vinden. Echter, deze gebeden waren gebeden uit het hart die door Jezus gesproken werden vanwege de omvang van de te komen gebeurtenissen. Uiteindelijk waren die gebeurtenissen secondair ten opzichte van de ernst, macht en liefdesband die Jezus met de Vader had.

73. Zei de Centurion dat Jezus onschuldig was (Lucas 23:47) of dat hij de Zoon van God was (Marcus 15:39)?

(Categorie: de teksten zijn verenigbaar met een beetje denkwerk)

De vraag naar voren gebracht is wat de Centurion aan het kruis zei toen Jezus stierf. De twee passages geciteerd zijn Marcus 15:39 en Lucas 23:47. Echter zoals eerder gezegd bij andere ogenschijnlijke tegenstrijdigheden zijn deze passages niet tegenstrijdig maar complementair.

Matteüs 27:54 en Marcus 15:39 zijn het erover eens dat de Centurion uitriep dat Jezus: “... was Gods Zoon.” Lucas 23:47 vermeldt echter dat de Centurion naar Jezus verwijst als “een rechtvaardige man.” Is het is zo moeilijk te geloven dat de Centurion beide dingen zei? Nergens in één van de evangeliën beweren de schrijvers dat dit alles was dat de Centurion moest zeggen. Daarom, laten wij niet de schrijvers opleggen wat wij willen dat de Centurion zou moeten zeggen.

Matteüs en Marcus waren meer geïnteresseerd in de verklaring van goddelijkheid uitgesproken door de Centurion, waar Lucas geïnteresseerd in de menselijkheid van Jezus is, één van de hoofdthema’s van zijn evangelie. Dus verwijst hij naar de corresponderende uitspraak van de Centurion. (Archer 1982:346-347).

74. Zei Jezus “Mijn God, mijn God, waarom heeft u mij verlaten?” in het Hebreeuws (Matteüs 27:46) of in het Aramees (Marcus 15:34)?

(Categorie: het Hebreeuwse gebruik verkeerd begrepen)

De vraag of Jezus Hebreeuws of Aramees sprak aan het kruis is te beantwoorden. Echter, de reden voor Matteüs en Marcus beschrijvende het verschillend is waarschijnlijk vanwege de manier de gebeurtenis in het Aramees gesproken werd nadat het gebeurde, en vanwege de ontvangers van het evangelie. Echter, de gehele zaak is geen geldige kritiek op de bijbel.

Marcus 15:34 is waarschijnlijk het meest geciteerde Aramees in het nieuwe testament: “Eloï, Eloï, lema sabachtani?” Echter, het is betwijfelbaar dat Jezus in de taal sprak waarin Marcus het beschrijft. De reden is eenvoudig; de mensen die Jezus’ woorden horen dachten dat hij Elia aan het roepen was (Matteüs 27:47 en Marcus 15:35-36). Om deze fout voor de toeschouwers te maken, zou Jezus moeten hebben geroepen: “Eli, Eli” niet “Eloi, Eloi.” Waarom? Omdat in Hebreeuws Eli “Mijn god” of de verkorte vorm van Elijahu kan zijn dat Hebreeuws voor Elia is. Echter, in het Aramees kan Eloi alleen “Mijn God” zijn.

Het is ook goed op te merken dat lama (“waarom”) hetzelfde woord in beide talen is, en sabak is een werkwoord dat gevonden wordt niet alleen in het Aramees, maar ook in Mishnaisch Hebreeuws.

Daarom sprak Jezus waarschijnlijk in het Hebreeuws. Waarom is het ook opgeschreven in het Aramees? Jezus was lid van een meertalige maatschappij. Hij sprak waarschijnlijk Grieks (de gemeenschappelijke taal van Griekenland en Rome), Aramees (de gemeenschappelijke taal van het oude Middenoosten) en Hebreeuws, de heilige taal van het Jodendom, dat in de vorm van Mishnaïsch Hebreeuws in de tweede tempel-tijd herleefde. Hebreeuws en Aramees zijn nauw verbonden Semitische talen. Dat Hebreeuwse en Aramese termen aanwezig zijn in de evangeliën is daarom helemaal geen verrassing.

Dat één evangelieschrijver het in het Hebreeuws en een ander het in erg overeenkomstig Aramees beschrijft is geen probleem voor christenen, noch is het een kritiek op de bijbel. De eenvoudige reden voor het verschil is waarschijnlijk, dat toen iemand van hen sprak over de gebeurtenissen van Jezus’ leven, dood en opstanding, deze frase goed mogelijk in het Aramees herhaald zou zijn in hun gesprek, wat erg normaal zou zijn geweest. Dus schreef hij het zodanig neer. Ten tweede, Marcus kan het in het Aramees hebben geschreven aangezien hij de oorspronkelijke ontvanger van het evangelie was.

Echter, beide redenen zijn slechts speculaties. Als Marcus zijn woorden in het Arabisch had geschreven, dan zouden we ons zorgen maken! (Bivin/ Blizzard 1994:10)

75. Waren de laatste woorden die Jezus sprak: “Vader in uw handen beveel ik mijn geest” (Lucas 23:46) of “Het is volbracht” (Johannes 19:30)?

(Categorie: de teksten zijn verenigbaar met een beetje denkwerk)

‘Wat waren de laatste woorden van Jezus voor hij stierf?’ is de vraag gesteld door Shabbir in deze veronderstelde tegenstrijdigheid. Dit toont niet meer een tegenstrijdigheid dan dat twee getuigen bij een ongeluk bij een kruisiging zullen komen met twee verschillende scenario’s van die gebeurtenis, afhankelijk waar zij stonden. Geen getuigenis zou incorrect zijn, zoals zij de gebeurtenis beschrijven van een verschillend perspectief. Lucas was geen getuige van de gebeurtenis, en dus is afhankelijk van die die er waren. Johannes was een getuige. Wat zij beide vertellen, echter, is dat Jezus zichzelf aan het eind aan de dood overgaf.

Het kan worden gezegd dat Lucas de laatste woorden gebruikte die hij noodzakelijk voelde voor zijn evangelieverslag, dat zich concentreert op de mensheid van Christus (opgemerkt in eerdere vragen), terwijl Johannes, ook Jezus’ laatste woorden citerend, geïnteresseerd was in de vervulling van de reddende boodschap, en dus citeerte hijde laatste frase “het is volbracht”.

Johannes 17:4 beschrijft Jezus’ gebed aan de Vader in het licht van Christus’ aanstaande kruisiging. Het verklaart dat hij het werk van openbaring had beëindigd (Johannes 1:18), en omdat openbaring een bijzondere nadruk is van het Johannes-evangelie, en het kruis de voltooiing van die opdracht is (Johannes 3:16), is het natuurlijk dat dit evangelie moet concentreren op t e t e l e s t a i . In ieder geval, als Jezus zei: “Het is volbracht; Vader in uw handen beveel ik mijn geest” of omgekeerd, zou het erg juist zijn om iedere woord van deze zin te verslaan, zijn laatste woorden. Lucas- Handelingen bereikt zijn conclusie zonder enige climax, omdat de voortdurende bediening van de verhoogde Christus door de heilige Geest en de Kerk geen eind kent vόόr de Parousia (dat is Wederkomst van Christus), en om t e t e l e s t a i te beschrijven zou deze nadruk ondermijnd hebben, of het zou de verkeerde weg op kunnen zijn gegaan. In ieder geval is er geen tegenstrijdigheid aanwezig; puur een onderscheid van nadruk.

76. Kwam de Centurion (hoofdman) te Kapérnaüm persoonlijk Jezus vragen om zijn slaaf te genezen (Matteüs 8:5)? Of zond hij joodse oudsten en zijn vrienden (Lucas 7:3,6)?

(Categorie: the tekst is verenigbaar met een beetje denkwerk & de auteurs bedoeling verkeerd begrepen)

Dit is geen tegenstrijdigheid maar meer een verkeerd begrip van de volgorde, als ook een verkeerd begrip van wat de auteurs bedoelden. De Centurion bracht eerst zijn boodschap tot Jezus via de joodse oudsten. Het is ook mogelijk dat hij zelf tot Jezus kwam nadat hij de oudsten tot Jezus gestuurd had. Matteüs noemt de Centurion omdat hij degene was in nood, terwijl Lucas de pogingen van de joodse oudsten noemt omdat zij degenen waren die het eerste contact maakten.

We weten van andere gevallen waar de daad die een persoon anderen vertelt te doen in werkelijkheid via hem gedaan wordt. Een goed voorbeeld is de doop die de discipelen van Jezus deden, niettemin werd gezegd dat Jezus doopte (Johannes 4:1-2).

We kunnen ook begrijpen waarom ieder auteur koos om het verschillend te vertellen door de reden te begrijpen waarom zij de gebeurtenis beschreven. Matteüs’ hoofdreden om dit verhaal te vertellen is niet de feitelijke gebeurtenis maar het feit van het belang van alle naties voor Christus. Dit is waarom Matteüs spreekt van de Centurion in plaats van de boodschappers van de Centurion. Het is ook de reden waarom Matteüs minder tijd besteedt aan het vertellen van het werkelijke verhaal en meer aan de gelijkenis van het koninkrijk van de hemel. Matteüs wil laten zien dat Jezus voor alle mensen van belang is.

Lucas noemt in zijn versie van het verhaal zelfs de gelijkenis niet die Jezus het volk vertelde, maar concentreert zich op het in meer detail vertellen van het verhaal, daarbij meer geconcentreerd op de menselijkheid van Jezus door te luisteren naar de boodschappers, het feit dat hij onder indruk is van het geloof van de Centurion en de reden waarom hij zo onder de indruk is; omdat de Centurion zichzelf zelfs niet ‘waardig’ vindt om voor Jezus te komen. Uiteindelijk leidt dit tot de door Jezus getoonde compassie in het genezen van de slaaf van de Centurion zonder dat hij werkelijk naar het huis van de Centurion gaat.

77. Stierf Adam dezelfde dag (Genesis 2:17) of bleef hij leven tot de leeftijd van 930 jaar (Genesis 5:5)?

(Categorie: verkeerd begrepen hoe God in de geschiedenis werkt)

De Schriften beschrijven de dood op drie manieren; 1. Fysieke dood die ons leven op aarde beëindigt, 2. Geestelijke dood die ons van God scheidt, en 3. Eeuwige dood in de hel. De dood waar Genesis 2:17 van spreekt is de tweede dood die in onze lijst wordt genoemd, die van volledige scheiding van God, terwijl de dood genoemd in Genesis 5:5 de eerste dood is, een fysieke dood die ons huidig leven beëindigt.

Ironisch te zien dat de uitwerping van Adam uit de hof van Eden ook in de koran (soera 2:36) genoemd wordt, hoewel hier geen reden voor is als (zoals moslims geloven) Adam vergeven zou zijn voor zijn zonde. Hier is een voorbeeld van de koran dat een verhaal uit de eerdere geschriften leent zonder dat het zijn betekenis of belang begrijpt, en daar ligt de aanneming in achter de veronderstelde tegenstrijdigheid.

(Voor een helder begrip van de belangrijkheid van de geestelijke dood en hoe dat bijna ieder gebied van verschil die christenen hebben met de islam lees het [Engelstalige] artikel van Jay Smith “The Hermeneutical Key”)

78. Besloot God dat de levensduur van mensen slechts 120 jaar moest zijn (Genesis 6:3) of langer (Genesis 11:12-16)?

(Categorie: de tekst verkeerd gelezen)

In Genesis 6:3 lezen we:

Toen dacht de HEER: Mijn levensgeest mag niet voor altijd in de mens blijven, hij is immers niets dan vlees; hij mag niet langer dan honderdtwintig jaar leven.

Dit vormt een tegenstelling met de leeftijden van de mensen die langer leefden dan 120 jaar in Genesis 11:12-16. Echter, dit wordt volgens mij gebaseerd op het verkeerd lezen of verkeerd begrijpen van de tekst.

De honderd en twintig jaar gesproken door God in Genesis 6:3 kan niet de levensperiode van menselijke wezens betekenen als je oudere mensen enkele hoofdstukken later in het boek Genesis (inclusief Noach zelf) vindt. De waarschijnlijker betekenis is dat de vloed waar God Noach voor waarschuwde, niet vόόr de 120 jaren na de eerste waarschuwing aan Noach zal plaatsvinden. Dit wordt verder in 1 Petrus 3:20 naar voren gebracht waar we lezen:

... toen God geduldig wachtte en de ark gebouwd werd.

Daarom kijkend naar de context van de Genesis 6:3-passage zou het overeen stemmen met wat we in hoofdstuk 11 van hetzelfde boek vinden. (Geisler/ Howe 1992:41)

79. Behalve Jezus was er niemand anders (Johannes 3:13) of waren er anderen (2 Koningen 2:11) die naar de hemel opstegen?

(Categorie: de bewoording verkeerd begrepen)

Er waren anderen die naar de hemel gingen zonder te sterven, zoals Elia en Henoch (Genesis 5:24). In Johannes 3:13 brengt Jezus zijn bovenmatige kennis van hemelse zaken naar voren. In essentie zegt hij: “geen ander menselijk wezen kan spreken van kennis uit eerste hand over deze dingen, zoals ik kan, omdat ik uit de hemel neer kwam.” Hij beweert dat geen ander naar de hemel is opgevaren om de boodschap naar beneden te brengen die hij bracht. Op geen manier ontkent hij dat iemand anders in de hemel is, zoals Elia of Henoch. In plaats daarvan, beweert Jezus eenvoudig dat niemand op aarde naar de hemel opgevaren is en met een boodschap zoals hij hen die bracht teruggekeerd is.

80. Was de hogepriester Abjathar (Marcus 2:26) of Achimelech (1 Samuel 21:1; 22:20) toen David in het huis van God ging en geheiligd brood at?

(Categorie: het Hebreeuwse gebruik verkeerd begrepen & de historische context verkeerd begrepen)

Jezus zegt dat de gebeurtenis gebeurde ‘in de dagen van Abjathar de hogepriester’ en we weten van 1 Samuel dat Abjathar toen niet de werkelijke hogepriester was, maar zijn vader, Achimelech.

Als we een anekdote zouden inleiden met de woorden: ‘Toen koning David een herdersjongen was ...’, zou het niet onjuist zijn, zelfs hoewel David geen koning in die tijd was. Op dezelfde manier was Abjathar spoedig hogepriester en dit is waar hij het meest om herinnerd wordt, en dus wordt hij aangeduid met deze titel. Bovendien, de gebeurtenis gebeurde zeker ‘in de dagen van Abjathar’ aangezien hij aanwezig was bij het incident. We weten van 1 Samuel 22:20 dat hij ternauwernood ontsnapte toen zijn vaders gehele familie en hun woonplaats door Sauls mannen werden vernietigd. Daarom is Jezus’ uitspraak erg aanvaardbaar. (Archer 1994:362)

81. Was Jezus' lichaam gewikkeld in specerijen vόόr zijn begrafenis in overeenstemming met de Joodse begrafenis gewoonten (Johannes 19:39-40), of kwam de vrouw later en voegde toen de specerijen toe (Marcus 16:1)?

(Categorie: de teksten zijn verenigbaar met een beetje denkwerk)

Johannes 19:39,40 zegt duidelijk dat Jozef en Nicodémus het lichaam in 75 pond mirre en aloë, samen met linnen wikkelden. We weten ook van de synoptische schrijvers dat het lichaam in een grote lijkwade geplaatst werd. Er hoeft hier geen tegenstrijdigheid te zijn. Het feit dat de synoptische verslagen de specerijen niet noemen, betekent niet dat ze niet gebruikt werden.

Als Marcus 16:1 gelezen wordt dat de vrouwen hoopten de gehele begrafenis zelf te doen, dan zouden zij tevens het linnen nodig hebben, dat niet genoemd wordt. Het is waarschijnlijk dat zij slechts wensten hun laatste daad van toewijding aan hun meester te verrichten door extra specerijen bij die van Jozef toe te voegen.

Aangezien Jezus rond het negende uur stierf (Marcus 15:34-37), zou er genoeg tijd (bijna drie uur) voor Jozef en Nicodémus zijn om de begrafenis te verrichten voordat de Sabbat begon. We hoeven er niet vanuit te gaan dat er alleen genoeg tijd was om zijn lichaam in een doodskleed te wikkelen en het in de tombe te plaatsen.

82. Kochten de vrouwen de specerijen na (Marcus 16:1) of voor de Sabbat (Lucas 23:55 tot 24:1)?

(Categorie: de teksten zijn verenigbaar met een beetje denkwerk)

Verscheidene details in de verslagen van de opstanding suggereren dat er in feite twee groepen vrouwen onderweg waren naar de tombe met het plan om elkaar daar te ontmoeten. Zie vraag 86 voor meer details over deze twee groepen.

Nu wordt het duidelijk dat Maria Magdalena en haar groep de specerijen na de Sabbat kochten, zoals beschreven door Marcus 16:1. Aan de andere kant, Johanna en haar groep kochten hun specerijen voor de Sabbat, zoals Lucas 23:56 beschrijft. Het is opvallend dat Johanna alleen door Lucas genoemd wordt, daarmee de stelling ondersteunend dat het haar groep is die door hem in het opstandingsverslag genoemd wordt.

83. Bezocht de vrouw het graf “tegen het aanbreken van de dag” (Matteüs 28:1) of “toen de zon opging” (Marcus 16:2)?

(Categorie: de teksten zijn verenigbaar met een beetje denkwerk)

Een korte blik op de vier passages die het betreft zal ieder misverstand oplossen.

Matteüs 28:1: toen de ochtend van de eerste dag van de week gloorde, kwam ... naar het graf kijken.
Marcus 16:2 ...gingen ze heel vroeg in de ochtend, vlak na zonsopgang, naar het graf.
Lucas 24:1: ... gingen ze bij het ochtendgloren naar het graf ..
Johannes 20:1: Vroeg op de eerste dag van de week, toen het nog donker was, kwam ... bij het graf.

Dus we zien dat vier verslagen in dit opzicht gemakkelijk met elkaar verenigbaar zijn. Het is zelfs voor dit punt niet noodzakelijk om te weten dat er twee groepen vrouwen waren, aangezien de harmonie nogal eenvoudig is. Van Lucas begrijpen we dat de zon zojuist aan het komen was, niettemin maakt Johannes duidelijk dat het nog niet volledig was gebeurd. Marcus’ uitspraak dat de zon opgegaan was, komt later, toen zij onderweg waren. Het is volkomen aannemelijk dat de zon aan het opkomen was tijdens hun gang door Jeruzalem.

84. Ging de vrouw naar het graf om Jezus’ lichaam te zalven met specerijen (Marcus 16:1; Lucas 23:55-24:1)? Of om het graf te zien (Matteüs 28:1) of om geen enkele reden (Johannes 20:1)?

(Categorie: de teksten zijn verenigbaar met een beetje denkwerk)

Dit antwoord sluit aan bij antwoord 81. We weten dat zij naar het graf gingen om meer specerijen op Jezus’ lichaam te plaatsen, zoals Lucas en Marcus ons vertellen. Het feit dat Matteüs en Johannes geen specifieke reden geven betekent niet dat er geen was. Zij waren bezig om specerijen te plaatsen of alle evangelieschrijvers dit nu noemen of niet. We verwachten niet dat ieder detail in alle verslagen verteld wordt, anders zouden er geen vier verslagen hoeven te zijn!

85. Toen de vrouwen arriveerden bij het graf, was de steen “terug gerold” (Marcus 16:4), “afgewenteld” (Lucas 24:2) of “weggenomen” (Johannes 20:1)? Of zagen zij een engel het doen (Matteüs 28:1-6)?

(Categorie: de tekst verkeerd gelezen)

Matteüs zegt niet dat de vrouwen de engel de steen zagen wegrollen. Deze beschuldiging is in werkelijkheid oppervlakkig. Na de beschrijving van dat het vertrek van de vrouwen naar het graf, vertelt Matteüs over de aardbeving, die gebeurde toen zij nog onderweg waren. Vers 2 begint met: ‘er kwam een grote aardbeving’, het Grieks draagt de betekenis van ‘nu was er een grote aardbeving geweest’. Toen de vrouwen tot de engel spraken in vers 5, begrijpen we van Marcus 16:5, dat zij het graf bereikt hadden en erin gingen, waar hij op de richel zat waar Jezus’ lichaam was geweest. Daarom is het antwoord dat de steen afgewenteld was toen zij arriveerden: er is geen tegenstrijdigheid.

86. In Matteüs 16:2; 28:7; Marcus 16:5-6; Lucas 24:4-5; 23 werden de vrouwen verteld wat er met Jezus’ lichaam gebeurd was, terwijl in Johannes 20:2 Maria niets werd verteld.

(Categorie: de teksten zijn verenigbaar met een beetje denkwerk)

De engelen vertelden de vrouwen dat Jezus uit de dood was opgestaan. Matteüs, Marcus en Lucas zijn hier allen helder over. De ogenschijnlijke discrepantie over het aantal engelen wordt duidelijk gemaakt wanneer we realiseren dat er twee groepen vrouwen waren. Maria Magdalena en haar groep vertrokken waarschijnlijk van het huis van Johannes Marcus, waar het Laatste Avondmaal gehouden werd. Johanna en enkele ander niet genoemde vrouwen, aan de andere kant, vertrokken waarschijnlijk van Herodes residentie, dat in een ander deel van de stad was. Johanna was de vrouw van Chuzas, de manager van Herodes ‘ huishouding (Lucas 8:3) en het is daarom zeer waarschijnlijk dat zij en haar metgezellen van de koninklijke residentie vertrokken.

Met dit in gedachten is het duidelijk dat de eerste engel (die de steen wegrolde en Maria en Salome vertelde waar Jezus was) was verdwenen toen Johanna en haar metgezellen arriveerden. Toen zij daar waren (Lucas 24:3-8), verschenen twee engelen en vertelden hen het goede nieuws, waarna zij snel heen gingen om het de apostelen te vertellen. In Lucas 24:10 worden alle vrouwen gezamenlijk genoemd, aangezien zij allen tenslotte naar de apostelen gingen.

We zijn nu in een positie om te zien waarom Maria Magdalena de engelen niet zag. Johannes 20:1 vertelt ons dat Maria naar het graf kwam en we weten van de andere verslagen dat Salome en een andere Maria met haar waren. Zodra ze de steen weggerold zag, rende ze naar apostelen om het hen te vertellen, veronderstellend dat Jezus weggenomen was. De andere Maria en Salome, aan de andere kant, bevredigden hun nieuwsgierigheid door in het graf te kijken, waar zij de engel vonden die hen vertelden wat er gebeurd was. Dus we zien dat de engelen niet de vrouwen informeerden, maar dat Maria Magdalena terug rende voordat ze kans had hen te ontmoeten.

87. Ontmoette Maria Magdalena eerst de opgestane Jezus tijdens haar eerste bezoek (Matteüs 28:9) of bij haar tweede bezoek (Johannes 20:11-17)? En hoe reageerde zij?

(Categorie: de teksten zijn verenigbaar met een beetje denkwerk)

We hebben in het laatste antwoord vastgesteld dat Maria Magdalena terugrende naar de apostelen zodra zij zag dat de steen was weggerold. Daarom, wanneer Matteüs 28:9 Jezus beschrijft die hen ontmoet, was zij daar niet. In feite begrijpen we van Marcus 16:9 dat Jezus eerst verscheen aan Maria Magdalena, dat was nadat zij, Petrus en Johannes de eerste keer naar de tombe teruggekeerd waren (Johannes 20:1-18). Hier zien we dat Petrus en Johannes de tombe zagen en naar huis gingen, Maria achterlatend die bij de ingang weende. Van hier zag zij de twee engelen binnen in de tombe en toen ontmoette zij Jezus zelf.

Aangezien dit alles gebeurde voordat Jezus aan de andere vrouwen verscheen, lijkt het dat er wat vertraging bij hen was in het bereiken van de apostelen. We kunnen begrijpen wat er gebeurde door de complementaire verslagen te vergelijken. Matteüs 28:8 vertelt ons dat de vrouwen (Maria de moeder van Jacobus en Salome) weg rende ‘Ontzet en opgetogen ... om het aan zijn leerlingen te gaan vertellen.’. Het lijkt dat hun vrees hen in het begin had bevangen, want ‘ze tegen niemand iets zeiden’ (Marcus 16:8). Het was deze keer dat Jezus hen plotseling ontmoette (Matteüs 28:9,10). Hier kalmeerde hij hun angsten en vertelde hen opnieuw om naar de apostelen te gaan en het hen te vertellen.

Er zijn verschillende ogenschijnlijke problemen in de harmonisatie van de opstandingsverslagen, enkele zijn hier behandeld. Het is niet nuttig om een volledige harmonisatie in dit korte artikel te geven, aangezien we specifieke punten aan het beantwoorden zijn. Een aanbevelenswaardige volledige harmonisatie is gemaakt door John Wenham in ‘Easter Enigma (Het raadsel van Pasen)’ (meest recente editie 1996, Paternoster Press). Iedereen met verdere vragen wordt uitgenodigd dit boek te lezen.

Toegegeven moet worden dat we op bepaalde plaatsen verklaringen of interpretaties hebben gevolgd die niet specifiek genoemd worden in de tekst. Dit is geheel geoorloofd, aangezien de verklaringen slecht geloofwaardig moeten zijn. Het is duidelijk dat de evangelieschrijvers schrijven vanuit verschillende gezichtspunten en verschillende details toevoegen en weglaten. Dit is geheel te verwachten van vier auteurs die onafhankelijk van elkaar schrijven. In plaats van het werpen van twijfel op hun verslagen, geeft het extra geloofwaardigheid, aangezien deze details die op het eerste gezicht in conflict lijken te zijn, met enig denkwerk opgelost kunnen worden, niettemin vrij zijn van sporen van duidelijke collusie door de oorspronkelijke auteurs of door latere redacteuren.

88. Instrueerde Jezus zijn discipelen om op hem te wachten in Galiléa (Matteüs 28:10), of dat hij naar zijn Vader en God aan het opvaren was (Johannes 20:17)?

(Categorie: de tekst verkeerd gelezen)

Deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid vraagt: ‘Wat was Jezus’ instructie voor zijn discipelen?’ Shabbir gebruikt Matteüs 28:10 en Johannes 20:17 om deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid te laten zien. Echter, de twee passages vinden op verschillende tijden op dezelfde dag plaats en er is geen reden om te geloven dat Jezus slechts één instructie zou geven.

Dit is een andere tegenstrijdigheid die afhangt of de lezer van Shabbirs boek niet weet van de bijbelse passages en de gebeurtenissen rond de zondagochtend-opstanding. (Ik zeg zondag omdat het de eerste dag van de week is) De twee passages zijn, in werkelijkheid, complementair en niet tegenstrijdig. Dit is omdat de twee passages niet naar hetzelfde punt in de tijd verwijzen. Matteüs 28:10 spreekt van de groep vrouwen die de opgestane Jezus op hun weg terug ontmoette om de discipelen te vertellen wat zij gevonden hadden. Een leeg graf!? Toen ontvingen zij van hem de eerste reeks instructies om de discipelen te vertellen.

De tweede passage van Johannes 20:17 vindt enkele tijd na de eerste passage plaats. (om het tijdsbestek te begrijpen, lees vanaf het begin van dit hoofdstuk) toen Maria alleen bij het graf van verbijstering treurde, vanwege de gebeurtenissen die om haar heen aan het voltrokken waren. Ze ziet Jezus en hij geeft haar een nieuwe reeks instructies om aan de discipelen door te geven.

89. Op instructies van Jezus, keerden de discipelen onmiddellijk terug naar Galiléa (Matteüs 28:17) of na tenminste 40 dagen (Lucas 24:33, 49; Handelingen 1:3-4)?

(Categorie: de gehele tekst niet gelezen en de tekst verkeerd geciteerd)

Deze veronderstelde tegenstrijdigheid vraagt wanneer de discipelen na de kruisiging naar Galiléa terugkeerden. Er wordt uit Matteüs 28:17 beargumenteerd dat zij onmiddellijk terugkeerden, en uit Lucas 24:33 en 49, en Handelingen 1:4 dat het na tenminste 40 dagen was. Echter, beide veronderstellingen zijn niet waar.

Het lijkt dat Jezus tot hen vaak verscheen; soms aan individuen, soms aan groepen, een keer toen de gehele groep zich verzamelde, en ook aan tenminste Paulus en Stefanus na de hemelvaart (zie 1 Korintiërs 15:5-8 en Handelingen 7:55-56). Hij verscheen in Galiléa en in Jeruzalem en in andere plaatsen. Matteüs 28:16-20 is een samenvatting van alle verschijningen van Christus, en het is om deze reden dat het niet verstandig is om de chronologie in dit verslag teveel te benadrukken, zoals Shabbir lijkt te hebben gedaan.

Het tweede argument in deze schijnbare tegenstrijdigheid is zelfs een zwakker argument dan degene waarop ik hierboven heb geantwoord. Dit is omdat Shabbir niet volledig Handelingen 1:4 citeert, dat zegt:

Toen hij eens bij hen was, droeg hij hun op: ‘Ga niet weg uit Jeruzalem, maar blijf daar wachten tot de belofte van de Vader, waarover jullie van mij hebben gehoord, in vervulling zal gaan.

Nu de auteur van Handelingen, Lucas, specificeert in deze passage niet wanneer Jezus dit zei. Daarentegen doet hij in zijn evangelie hetzelfde als Matteüs door al de verschijningen tezamen te groeperen, en dus opnieuw is het niet verstandig om te veel chronologie in de Lucas 24:36-49-passage te lezen. Echter, het is duidelijk uit de evangeliën van Matteüs en Johannes dat tenminste sommigen van de discipelen naar Galiléa gingen en Jezus daar ontmoeten; vermoedelijk na de eerste ontmoeting in Jeruzalem en zeker voor het einde van de veertig dagen periode voor Christus’ hemelvaart.

90. Verkochten de Midianieten Jozef “aan de  Ismaëlieten” (Genesis 37:28) of aan Potifar, een hoveling van Farao (Genesis 37:36)?

(Categorie: de historische context verkeerd begrepen)

Deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid is een erg vreemde omdat het laat een duidelijk misverstand van de tekst Genesis 37:25-36 laat zien. De vraag wordt gesteld: “Aan wie verkochten de Midianieten Jozef?” Vers 28 wordt gebruikt om de Ismaëlieten te antwoorden, en vers 36 Potifar.

De reizende kooplieden bestonden uit Ismaëlieten en Midianieten die Jozef kochten van zijn broers, en zij verkochten hem op hun beurt aan Potifar in Egypte. De woorden Ismaëlieten en Midianieten worden door elkaar gebruikt. Dit wordt duidelijk wanneer je de verzen 27 en 28 samen leest. Een duidelijker gebruik van deze twee namen kan in Richteren 8:24 gevonden worden.

91. Brachten de Ismaëlieten Jozef naar Egypte (Genesis 37:28) of waren het de Midianieten (Genesis 37:36) of Jozefs broeders (Genesis 45:4)?

(Categorie: de historische context verkeerd begrepen)

Deze veronderstelde tegenstrijdigheid volgt op nummer 90 en opnieuw brengt het Shabbirs probleem aan het licht met de historische situatie, als ook zijn onbekwaamheid om te begrijpen wat de tekst zegt. Dit keer is de gestelde vraag ‘Wie bracht Jozef naar Egypte?’ Van de laatste vraag weten we dat zowel de Ismaëlieten als de Midianieten verantwoordelijk waren voor het fysieke vervoer van hem (omdat zij één en hetzelfde volk zijn), terwijl de broeders van Jozef evenzo verantwoordelijk zijn, aangezien zij het waren die hem aan de kooplieden verkochten, en dus door Jozef beschuldigd worden van deze zaak in Genesis 45:4. Daarom, zoals we in de vorige vraag zagen moesten alle drie partijen meespelen in het brengen van Jozef naar Egypte.

92. Veranderde God van gedachten (Genesis 6:7; Exodus 32:14; 1 Samuel 15:10-11, 35) of niet (1 Samuel 15:29)?

(Categorie: hoe God in de geschiedenis werkt verkeerd begrepen & het Hebreeuwse gebruik verkeerd begrepen)

Deze “tegenstrijdigheid” verschijnt algemeen gesproken alleen in oudere vertalingen van de bijbelse manuscripten. De beschuldiging ontstaat uit vertaalmoeilijkheden en wordt opgelost door te kijken naar de context van de gebeurtenis.

God wist dat Saul zou falen in zijn plicht als koning van Israël. Niettemin liet God Saul koning zijn en gebruikte hem groots om zijn wil te doen. Saul was erg effectief als leider van Israël. In het bewegen van zijn volk om moed en trots in hun natie te hebben. En in het omgaan met Israëls vijanden tijdens perioden van oorlog.

Echter, God maakte lang tevoren duidelijk (Genesis 49:8-10) dat hij koningen zou vestigen die over Israël zouden regeren uit de stam van Juda. Saul was uit de stam van Benjamin. Daarom was er geen twijfel dat Saul of zijn opvolgers niet Gods permanente keus waren om op de troon van Israël te zitten. Zijn opvolger David, echter, was uit de stam van Juda, en zijn erfopvolging zou voortduren.

Daarom ‘veranderde’ God ‘niet van gedachten’ over Saul, want hij wist dat Saul van hem zou afkeren en dat de troon aan een andere gegeven zou worden.

Het woord in Hebreeuws dat gebruikt is om uit te drukken wat God dacht en hoe God voelde van het afwenden van Saul van hem is “niham” dat hierboven vertaald wordt als “berouw hebben”. Echter, zoals het gewoon is in talen, kan het meer dan één ding betekenen. Bijvoorbeeld, het Nederlands heeft slechts één woord voor “liefde”. Grieks heeft er ten minste vier woorden voor en het Hebreeuws zelfs meer. Een Hebreeuws of Grieks woord voor liefde kan niet altijd eenvoudig worden vertaald als “liefde” in het Nederlands als meer van de oorspronkelijke betekenis moet worden vastgehouden. Dit is een probleem die vertalers tegenkomen.

Degenen die de bijbel vertaalden onder het bevel van koning James (dus de King James- vertaling, waarvan Shabbir citeert) vertaalden dit woord niham 41 keer als “berouw hebben (repent)” in de 108 gevallen van de verschillende vormen van niham in de Hebreeuwse manuscripten. Deze vertalers waren afhankelijk van veel minder manuscripten dan die nu beschikbaar zijn voor hedendaagse vertalers; de laatsten hebben ook toegang tot veel oudere manuscripten en hebben ook een beter begrip van de Hebreeuws bijbelwoorden die zij bevatten. Daarom hebben recentere vertalers niham veel accurater vertaald door het meer van zijn Hebreeuwse betekenis te geven (zoals meelijden, grief, troosten, zijn gedachten veranderen, etc. zoals de context van de Hebreeuwse tekst communiceert).

Met dat in gedachten zou een accuratere vertaling van het Hebreeuws zijn dat God “gegriefd” was dat hij Saul tot koning had gemaakt. God liegt niet, hij verandert niet van gedachten; omdat hij niet zo is. God was gegriefd dat hij Saul tot koning had gemaakt. God laat in de bijbel zien dat hij echte emoties heeft. Hij heeft compassie met de pijn van mensen en luistert naar pleidooien van mensen om hulp. Zijn woede en toorn worden opgewekt wanneer hij het lijden van mensen van andermans daden ziet.

Als gevolg van Sauls ongehoorzaamheid werd pijn veroorzaakt tot God en tot het volk Israël. Echter ook, God had vanaf het begin in zijn plan staan dat Sauls familie, vanwege dat hij niet uit de stam van Juda kwam, niet op de troon zou blijven. Daarom, toen Saul de profeet Samuel smeekte in verzen 24 en 25 om in het recht met God te komen en niet onttroond te worden, antwoordde Samuel dat God gezegd had dat het op deze manier zal zijn. Hij zal niet van gedachten veranderen. Het was bekend dat het zo zou zijn, honderden jaren voordat Saul koning werd.

Er is geen tegenstrijdigheid hier. De vraag was: “Verandert God van gedachten?” Het antwoord is: “Nee.” Echter, hij antwoordt op situaties en gedragingen van mensen, in compassie en in toorn, en kan daarom gegriefd worden wanneer zij het kwade doen. (Archer 1994)

93. Hoe kon de Egyptische magiërs water in bloed veranderen (Exodus 7:22) als al het beschikbare water reeds door Mozes en Aäron was veranderd (Exodus 7:20-21)?

(Categorie: niet de gehele tekst gelezen & bezig zijn eigen agenda op te leggen)

Dit is nogal een dwaze vraag. Om te beginnen veranderen Mozes en Aäron niet al het beschikbare water in bloed, zoals Shabbir citeert, maar alleen het water van de Nijl (zie vers 20). Er was genoeg ander water voor de magiërs van Farao om te gebruiken. We weten dit omdat ons enkele verzen later (vers 24) verteld wordt:

Omdat de Egyptenaren het water uit de Nijl niet meer konden drinken, moesten ze in de omgeving van de Nijl naar drinkwater graven.

Dus waar is de moeilijkheid voor de magiërs om te laten zien dat zij dit ook konden? Shabbir heeft niet alleen de gehele tekst gelezen, hij heeft de tekst iets opgelegd wat er eenvoudig niet is.

94. Doodde David (1 Samuel 17:23, 50) of Elhanan (2 Samuel 21:19) Goliath?

(Categorie: overschrijffout)

De discrepantie wie Goliath doodde (David of Elhanan) werd veroorzaakt door een overschrijvers- of schrijffout, wat eenvoudig kan worden gezien.

De tekst van 2 Samuel 21:19 luidt als volgt:

werd Goliat uit Gat gedood door Elchanan, de zoon van Jari, uit Betlehem. De schacht van Goliats speer was zo dik als de boom van een weefgetouw.

Zoals het in de Hebreeuwse Masoretische tekst staat, is dit zeker een duidelijk tegenstrijdigheid met het 1 Samuel en het verslag van het doden van Goliath door David. Echter, er is een erg simpel en duidelijke reden voor deze tegenstrijdigheid, zoals de parallelle passage van 1 Kronieken 20:5 laat zien. Die beschrijft de episode als volgt:

Tijdens een andere veldslag tegen de Filistijnen werd Lachmi, de broer van Goliat uit Gat, gedood door Elchanan, de zoon van Jaïr. De schacht van Lachmi’s speer was zo dik als de boom van een weefgetouw.

Wanneer het Hebreeuws voor deze zinnen wordt onderzocht, wordt de reden voor de tegenstrijdigheid erg duidelijk en de laatste 1 Kronieken wordt gezien als de ware en juiste lezing. Dit is niet alleen omdat we weten dat David Goliath doodde, maar ook vanwege de taal.

Toen de schrijver het vroegere manuscript aan het dupliceren was, moest het manuscript zijn bevlekt of beschadigd bij dit speciale vers in 2 Samuel. Het gevolg was dat hij twee of drie vergissingen maakte (zie Gleason L. Archer, Encyclopedia of Bible Difficulties, pagina 179):


Het teken van het directe onderwerp in 1 Kronieken was ‘- t dat precies voor “Lahmi” komt in de zinsvolgorde. De schrijver nam het foutief voor b- t of b-y- t (“Beth”) en dus kreeg hij er BJt hal-Lahmi (“de Bethlehemmiet”) uit.

Hij leest het woord voor “broeder” verkeerd (‘-h, de h die een punt eronder heeft) zoals het teken van het directe onderwerp (‘- t) er direct voor g-l-y- t (“Goliath”). Daarom maakte hij “Goliath” het onderwerp van “doodde” in plaats van “broeder” van Goliath, zoals in 1 Kronieken.

De overschrijver misplaatste het woord voor “wevers” (‘-r-g-ym) door het precies achter “Elhanan” te plaatsen als zijn achternaam (ben Y-'-r-y'-r-- g-ym, ben ya' arey 'or e- gim, “de zoon van de weversboom", een zeer onwaarschijnlijke naam voor iemands vader). In Kronieken komt de or e- gim (“wevers”) direct na m en\r (“een boom van”) – en is daarmee dus zeer goed te begrijpen.

Om te besluiten: de 2 Samuelpassage is een geheel te volgen fout van de overschrijver in de oorspronkelijke formulering, die in 1 Kronieken 20:5 behouden bleef. David doodde Goliath.

Dit getuigt van de eerlijkheid en openheid van de schrijvers en vertalers (zowel joodse als christelijke). Hoewel het eenvoudig zou zijn om deze erkende fout te corrigeren, is dit niet gedaan ten gunste van het integer blijven tot de manuscripten. Hoewel dit de passage openlaat voor goedkope kritiek zoals Shabbir Ally getoond heeft, is dit kritiek waar we niet bang voor zijn. Een uitstekend voorbeeld van menselijk overschrijffout veroorzaakt door de degeneratie van papyrus.

95. Nam Saul zijn eigen zwaard en viel erop (1 Samuel 31:4-6) of doodde een Amalekiet hem (2 Samuel 1:1-16)?

(Categorie: de tekst verkeerd gelezen)

Opgemerkt dient te worden dat de schrijver van 1 en 2 Samuel geen waarde hecht aan het verhaal van de Amalekiet. Dus, in werkelijkheid was het Saul die zichzelf doodde, hoewel het de Amalekiet was die het krediet voor het doden nam. De schrijver geeft weer hoe Saul stierf en vertelt wat de Amalekiet zei. De uitspraak van de Amalekiet: ‘ Ik bevond mij toevallig op het gebergte Gilboa’ (2 Samuel 1:6) kan geen onschuldige uitspraak zijn. Hij kwam zeer waarschijnlijk daar om de lijken te beroven. In ieder geval was hij er zeker voordat de Filistijnen er waren, die Sauls lichaam de volgende dag vonden (1 Samuel 31:8). We hebben Davids eigen getuigenis dat de Amalekiet dacht dat hij goed nieuws bracht van Sauls dood (2 Samuel 4:10). Het is daarom waarschijnlijk dat hij Sauls lichaam vond, zijn diadeem (kroon) en armband nam en het verhaal van Sauls dood verzon zodat David hem zou onderscheiden voor het verslaan van zijn vijand. Het slechte plan van de Amalekiet keerde zich, echter, dramatisch tegen hem.

96. Doet iedereen zonde (1 Koningen 8:46; 2 Kronieken 6:36; Spreuken 20:9; Prediker 7:20; 1 Johannes 1:8-10) of zondigen sommigen niet (1 Johannes 3:1, 8-9; 4:7; 5:1)?

(Categorie: het Grieks gebruik verkeerd begrepen & bezig zijn eigen agenda op te leggen)

Deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid vraagt: ‘Doet iedereen zonde?’ Vervolgens wordt een aantal oudtestamentische passages genoemd dat dit beweert, gevolgd door de nieuwtestamentische passage 1 Johannes 1:8-10:

8 Als we zeggen dat we de zonde niet kennen, misleiden we onszelf en is de waarheid niet in ons. 9 Belijden we onze zonden, dan zal hij, die trouw en rechtvaardig is, ons onze zonden vergeven en ons reinigen van alle kwaad. 10 Als we zeggen dat we nooit gezondigd hebben, maken we hem tot een leugenaar en is zijn woord niet in ons.

Hierna beweert Shabbir dat: ‘Ware christenen kunnen niet zomaar zondigen, omdat zij kinderen van God zijn.’ Dit wordt gevolgd door een aantal passages uit de eerste brief van Johannes die aanduidt dat christenen kinderen van God zijn. Shabbir is hier zijn visie op de tekst aan het opleggen door aan te nemen dat degenen die kinderen van God zijn, op de één of andere manier plotseling geen zonde hebben. Het is waar dat een persoon die uit God geboren is, niet als gewoonte in zonde moet blijven leven (Jacobus 2:14 en verder), maar daarmee wordt niet gezegd dat hij niet af en toe zal zondigen, aangezien we in een zondige wereld leven en er door geraakt worden.

Het laatste van de aangehaalde verzen is 1 Johannes 3:9:

Wie uit God geboren is zondigt niet, want Gods zaad is blijvend in hem. Hij kán zelfs niet zondigen, want hij is uit God geboren.

Shabbir gebruikt in zijn citaat een oudere vertaling van 1 Johannes 3:9 dat luidt: “Een ieder uit God geboren doet geen zonde... en hij kan niet zondigen...“ wat geen ware vertaling van het Grieks is. In de nieuwere vertalingen, zoals de NIV, hebben zij het correct vertaald door de tegenwoordige tijd [present continuous] te gebruiken zoals het in het Grieks geschreven is. Dus degenen geboren uit God zullen niet verder gaan met zondigen, aangezien zij niet verder met zondigen kunnen gaan..., het idee is dat dit leven van het zondigen zal uitsterven nu hij of zij de hulp van de heilige Geest in hem of haar heeft.

Het is interessant hoe Shabbir rond springt om zijn punt te maken. Hij begint met 1 Johannes 1, gaat verder naar 1 Johannes 3-5, keert vervolgens terug naar de 1 Johannes 1-passage aan het begin van de brief en citeert opnieuw vers 8. Dat vers zegt dat alle mensen zondigen, met de hoop van het naar voren halen van de ogenschijnlijke tegenstrijdigheid. Er is geen tegenstrijdigheid hierin aangezien Shabbir zichtbaar de brief van de apostel niet begreep of het feit over het hoofd zag dat de brief het thema verder uitwerkt. Daarom is citeren uit het begin van de brief, vervolgens uit het midden, en daarna weer uit het begin niet de manier om hem te lezen.

De Schriften leren duidelijk dat alle mensen behalve één, de Heer Jezus Christus, gezondigd hebben, daarom hebben we geen meningsverschil met Shabbir over dit punt. Ten aanzien van Shabbirs tweede punt ben ik blij dat hij bewust is dat christenen kinderen van God zijn en daarom hebben we ook geen meningsverschil met hem over dit onderwerp.

Het is Shabbirs derde punt, echter, dat een twistpunt is omdat het niet de ontwikkeling van de thema’s van de brief meeneemt, waarvan degene die hier naar voren wordt gebracht de roep om heiligheid en gerechtigheid is vanwege de vergeving van de zonden door Jezus Christus’ verzoenende dood. Het is om die reden dat we geroepen zijn niet verder te gaan in onze zondige wegen maar om in Christus’ zondeloze gelijkenis veranderd te worden. In zijn poging om een ogenschijnlijke tegenstrijdigheid te laten zien heeft Shabbir ondeugend de volgorde herschikt waarin de verzen beoogd te worden gelezen om zo een tegenstrijdigheid te forceren, die niet bestaat.

97. Moeten we elkaars lasten dragen (Galaten 6:2) of moeten we alleen onze eigen lasten dragen (Galaten 6:5)?

(Categorie: de tekst verkeerd begrepen)

De vraag wordt gesteld: ‘Wie zal wiens last dragen?’ Galaten 6:2 en 6:5 worden vergeleken, de één zegt ‘elkaars’, terwijl de ander ‘je eigen’ zegt.

Er is hier in geen geval een tegenstrijdigheid. Dit is geen ‘of-of-kwestie’ maar een ‘zowel-als-kwestie’. Als je Galaten 6:1-5 juist leest zul je opmerken dat gelovigen gevraagd worden om elkaar in tijden van nood, moeilijkheden of verleiding te helpen; maar zij worden ook geroepen om rekenschap af te leggen voor hun eigen daden. Er is hier geen moeilijkheid of tegenstrijdigheid aangezien de twee passages elkaar aanvullen.

98. Verscheen Jezus aan de twaalf discipelen na zijn opstanding (1 Korintiërs 15:5) of was het aan elf (Matteüs 27:3-5; 28:16; Marcus 16:14; Lucas 24:9,33; Handelingen 1:9-26)?

(Categorie: de tekst verkeerd gelezen)

Er is geen tegenstrijdigheid wanneer je notie neemt van hoe de woorden gebruikt worden. In alle verwijzingen naar de elf discipelen, moet het punt van het narratieve verslag accuraat zijn over dat bijzondere tijdsmoment waarvan gesproken wordt. Na de dood van Judas waren er slechts elf discipelen, en dit bleef zo totdat Matthias gekozen werd om Judas’ plaats in te nemen.

In 1 Korintiërs 15:5 wordt de generieke term ‘de Twaalf’ daarom gebruikt voor de discipelen. Omdat Matthias ook meegeteld wordt met de Twaalf, want hij was ook getuige van de Dood en Opstanding van Jezus Christus, zoals de passage die door Shabbir aangehaald wordt in Handelingen 1:21-22 beschrijft.

99. Ging Jezus onmiddellijk na zijn dopen naar de woestijn (Marcus 1:12-13) of ging hij eerst naar Galiléa, om discipelen te zien en een bruiloft bij te wonen (Johannes 1:35, 43; 2:1-11)?

(Categorie: de tekst verkeerd gelezen)

Deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid vraagt: ‘Waar was Jezus drie dagen na zijn doop?’ Marcus 1:12-13 zegt dat hij voor veertig dagen naar de woestijn ging. Echter Johannes ‘schijnt’ Jezus de volgende dag in Bethanië te plaatsen, de tweede dag te Galiléa en de derde te Kona (Johannes 1:35; 1:43; 2:1-11), tenzij je terug gaat en de gehele tekst leest beginnend Johannes 1:19. De uitleg over de doop van Jezus in het Johannesevangelie wordt door Johannes de Doper zelf gegeven. “Dit is het getuigenis van Johannes. De Joden hadden vanuit Jeruzalem priesters en Levieten naar hem toe gestuurd om hem te vragen: ‘Wie bent u?’” (Vers 19). Het is Johannes die verwijst naar de doopgebeurtenis uit het verleden. Als er enig twijfel is, kijk naar de verleden tijd die hij gebruikt wanneer hij Jezus in de verzen 29-30 en 32 tot hem ziet komen. Kijkend naar Jezus vertelt hij degenen die aan het luisteren waren, over de doop en het belang ervan. Er is geen reden om te geloven dat de doop werkelijk plaats vond op het moment dat Johannes sprak, en daarom is er geen reden om te impliceren dat deze passage die van het Marcusevangelie tegenspreekt.

100. Vluchtte Jozef met de baby Jezus naar Egypte (Matteüs 2:13-23) of presenteerde hij hem rustig in de tempel in Jeruzalem en keerde terug tot Galiléa (Lucas 2:21-40)?

(Categorie: de historische context verkeerd begrepen)

Deze veronderstelde tegenstrijdigheid vraagt: ‘Was het leven van de baby Jezus in gevaar in Jeruzalem?’ Matteüs 2:13-23 zegt ja. Lucas 2:21-40 lijkt nee te zeggen.

Deze zijn complementaire verslagen van Jezus vroege leven en in geen geval tegenstrijdig. Het is duidelijk dat het tijd zou kosten voordat Herodes realiseerde dat hij door de wijzen overtroefd was. Matteüs zegt dat hij alle jongentjes in Bethlehem en omgeving van twee jaar en jonger doodde. Dat zou Jozef en Maria de gelegenheid te geven om hun rituelen in de tempel te Jeruzalem te verrichten, terug te keren naar Nazaret in Galiléa, vanwaar zij naar Egypte gingen, en vervolgens na de dood van Herodes terugkeerden.

101. Toen Jezus op het water wandelde, aanbaden de discipelen hem (Matteüs 14:33), of waren zij innerlijk bovenmate ontsteld omdat hun harten verhard waren (Marcus 6:51-52)?

(Categorie: niet de gehele tekst gelezen)

Deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid vraagt: ‘Toen Jezus op het water wandelde, hoe antwoordden de discipelen?’ Matteüs 14:33 zegt dat zij hem aanbaden. Marcus 6:51-52 zegt dat zij verbijsterd waren en niets van het vorige wonder begrepen hadden toen hij de 5.000 voedde.

Dit is opnieuw geen tegenstrijdigheid maar twee complementaire passages. Als Shabbir de gehele passage had gelezen in Matteüs zou hij gezien hebben dat zowel het Matteüsverslag (verzen 26-28) als het Marcusverslag noemt dat de discipelen eerst verbijsterd waren omdat zij dachten dat hij een geest was. Dit was omdat zij niet van het vorige wonder begrepen hadden wie hij was. Echter, nadat de initiële schok gestild was, legt het Matteüsverslag vervolgens uit dat zij hem aanbaden.

102. Heeft Mattheüs zich vergist?

In Mattheüs 27:9-10 lezen we:

Zo ging in vervulling wat gezegd is door de profeet Jeremia: 'En ze verzamelden de dertig zilverstukken, het bedrag waarop hij geschat was en dat ze hadden bepaald met de zonen van Israël, en ze betaalden er de akker van de pottenbakker mee, zoals de Heer mij had opgedragen.'

Mattheüs verwijst naar iets dat door de profeet Jeremia is geprofeteerd, maar duidelijk is dat de betreffende tekst uit Zacharia (11: 12-13) afkomstig is. Regelmatig komt dit voorbeeld ter sprake wanneer het gaat over mogelijke fouten of tegenstrijdigheden in de Bijbel (bijvoorbeeld door Adrian Verbree in zijn column voor het Nederlands Dagblad (Bijlage Zeven, 23 juli 2011)). "Dit fouten proberen op te lossen lijkt op wrijven in een vlek: je maakt het alleen maar erger", aldus Verbree. Gaat achter goedbedoeld verdedigen van de Bijbel niet een verkrampte kijk op de Bijbel schuil?

De geloofwaardigheid van de Bijbel hangt niet van mensen af maar van God! Alleen zou je dan verwachten dat deze vergissing van Mattheüs in de Griekse tekst was gecorrigeerd. Heeft Mattheüs zich daadwerkelijk vergist door Jeremia met Zacharia te verwisselen? Bedacht moet worden dat we tegenwoordig aan exacte bronvermeldingen hechten, letterlijke citaten met paginanummers. Mattheüs werkte in een mondelinge cultuur waarbij slechts het noemen van de naam van een profeet al voldoende was om grote delen van een boek in herinnering te roepen! Ook rabbijnen citeerden de Bijbel meer associatief dan wij gewend zijn.

Vervullingscitaat

Wat schrijft Mattheüs precies en wat bedoelt hij met dit citaat te zeggen? Herhaaldelijk geeft Mattheüs citaten uit het Oude Testament om te laten zien dat het evangelie van Jezus Christus de vervulling is van wat bij Mozes en de Profeten geschreven staat. Het gaat in deze zogeheten vervullingscitaten dus om commentaar van de evangelist op de gebeurtenissen die hij vertelt. Zo ook bij het berouw van Judas, een uiterst dramatisch moment in het evangelie. Na Jezus te hebben uitgeleverd, krijgt Judas gewetenswroeging: 'Ik heb een zonde begaan door een onschuldige uit te leveren.' Hij besluit zijn verradersloon aan de Joodse autoriteiten terug te geven, smijt de dertig zilverstukken de tempel in en slaat op de vlucht. Dan berooft Judas zichzelf van het leven door zich op te hangen. Met het bloedgeld van de verrader wordt de akker van een pottenbakker aangekocht, die als begraafplaats voor vreemdelingen kan dienen: de Bloedakker in Jeruzalem (vgl. Hand. 1:18-19). Volgens de evangelist ging op deze manier in vervulling wat door de profeet Jeremia gezegd is (Mattheüs gebruikt hier precies dezelfde formulering als in 2:17).

Bij de profeten geschreven

Nu vinden we deze woorden inderdaad bij Zacharia. Dat laatste laat zich verklaren wanneer Mattheüs hier niet precies dezelfde teksttraditie volgt als die waarover wij beschikken, maar een herziene versie van de Septuagint (de Griekse vertaling van het Oude Testament). Ook om deze reden moeten we voorzichtig zijn met conclusies! Het gaat bij Zacharia in ieder geval over iemand op een bepaalde waarde schatten, dertig sjekel zilver, een geldbedrag dat met een dramatisch gebaar de tempel in wordt gesmeten. Het citaat luidt als volgt:

'En ze betaalden mij mijn loon uit, dertig sjekel zilver. Toen zei de HEER tegen mij: "Breng het maar naar de smelter, dat vorstelijke loon dat zij me waard vinden." Dus smeet ik dat zilver bij de smelter in de tempel neer' (Zach. 11:12-13).

Maar Matteüs vermeldde nog drie elementen: het betalen van (1) de akker (2) van de pottenbakker (3) in opdracht van de HEER. Dat staat allemaal niet in Zacharia. Wel in het boek Jeremia: volgens hoofdstuk 18 bezoekt Jeremia de werkplaats van een pottenbakker en volgens hoofdstuk 32 koopt Jeremia een akker in opdracht van de HEER. Mattheüs importeert dus enkele essentiële elementen uit Jeremia in zijn vervullingscitaat uit Zacharia, waarschijnlijk om zo de vervulling van het Oude Testament in het gebeuren rond het berouw van Judas extra te onderstrepen. Men spreekt dan van een samengesteld citaat. Ook dit komt bij ons als moderne lezers vreemd over, maar we moeten wel bedenken dat het profetisch getuigenis van het Oude Testament als één geheel werd gezien. Anders gezegd: Israëls profeten spreken met één mond. Zo kan Mattheüs op andere momenten verwijzen naar wat geschreven staat bij of gezegd is door de profeten, zonder een bepaalde naam te noemen (2:23 en 26:56). Dit gaf ruimte om teksten van verschillende profeten associatief te combineren door ze aan elkaar te rijgen of in elkaar te schuiven. Op het aldus ontstane geheel kon ter wille van de herkenbaarheid als etiket de naam van de belangrijkste profeet worden geplakt. Een andere evangelist, Marcus, doet hetzelfde door aan het begin van zijn boek bij het optreden van Johannes de Doper te vermelden wat geschreven staat bij de profeet Jesaja (vgl. Mat. 3:2; Luc. 3:4), terwijl hij vervolgens in feite twee profetische citaten combineert, eerst een uit Maleachi en daarna een uit Jesaja. Alleen is in het geval van Marcus vanuit de Griekse tekstoverlevering wél een breed gesteunde variant bekend; in plaats van: 'zoals geschreven staat bij de profeet Jesaja' leest onder andere de meerderheidstekst, die gevolgd wordt door de Herziene Statenvertaling: 'zoals er geschreven staat in de profeten.'

Bedoeling

Inzake de bedoeling van Mattheüs hoeft niemand zich te vergissen: het evangelie van Jezus Christus is, ook op het moment dat Judas tot berouw komt, de vervulling van alles wat bij Mozes en de profeten geschreven staat.

(Bron: P.H.R. van Houwelingen)

In de Bijbel lezen we hoe God het universum, de aarde, de dieren en de mens gemaakt heeft. We lezen tevens dat de mens de relatie met God verziekt heeft. In diezelfde Bijbel kan je ook lezen hoe God de relatie met de mens hersteld heeft, door Jezus naar aarde te zenden! Jezus is de Zoon van God. In de Bijbel kan je veel meer over Hem lezen! In Johannes 14 zegt Jezus: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot den Vader, dan door Mij. Je kunt dus direct tot Jezus en direct via Jezus tot God bidden! Dit hoeft niet volgens een vast ritueel, iedereen mag de naam van Jezus aanroepen om tot God te komen! We nodigen je van harte uit dit te doen!

Heb je Jezus Christus nog niet aanvaard als God en Verlosser? Heb je de gratis gift van gerechtigheid nog niet ontvangen, maar wil je het wel? Lees dan Romeinen 10:9 en bid dan bijvoorbeeld onderstaand gebed:

Hemelse Vader. Ik aanvaard Jezus Christus als God en Verlosser. Ik geloof dat Jezus voor al mijn zonden gestorven is, en dat Hij uit de dood is opgewekt. Door het geloof in Uw Woord ontvang ik redding. Ik dank U voor de vergeving van al mijn zonden. AMEN.


Vragen? Gebed of hulp nodig?
Bel of mail ons →


info@gelooft.com | Facebook